De Neanderthaler

Of ik meeging naar het Neandertal, in de buurt van Düsseldorf. ‘Naar de plek waarnaar de Neanderthaler is vernoemd’. Het was A., hij kent mijn interesse voor deze uitgestorven mensachtige. In eerste instantie hield ik een beetje af, want ik wist dat de grot waarin de fossiele botten zijn gevonden, in 1856, niet meer bestaat. En om nou op zoek te gaan naar een fantoom … ‘Maar er is daar ook een museum’, drong hij aan, ‘en dan gaan we de volgende dag meteen door naar België, waar ook Neanderthalers zijn gevonden!’.

Kortom, er was geen weg meer terug.

De Neanderthaler. Het imago van dit wezen is, ook nu nog, vaak hardnekkig negatief. Vraag maar eens rond, grote kans dat je iets krijgt te horen als: dat was een harige, sullige creatuur met een lompe knots in de vuist, gehuld in een rafelig dierenvel, primitief, voormenselijk. En dan ook nog eens van de aardbodem verdwijnen … heel dom … Maar dit beeld is inmiddels flink gekanteld. Het lijkt wel of de Neanderthaler een soort dekolonisatieproces doormaakt. Tegenwoordig wordt hij eerder gezien als een taaie, intelligente mensachtige die het vuur beheerste, werktuigen maakte, sociale verbanden onderhield, tijdens de jacht strategisch kon samenwerken, kunstuitingen had … om maar een paar dingen te noemen. Tienduizenden jaren lang leefde de Neanderthaler in Europa, vóór de moderne mens daar aankwam, vanuit Afrika, waarschijnlijk zo’n veertigduizend jaar geleden. Dat moeten indringende ontmoetingen zijn geweest. Zouden de twee elkaar als vijanden hebben gezien? Of juist als verre verwanten die ze, gezien de gemeenschappelijke afstamming in Afrika, feitelijk ook zijn? Waarschijnlijk zijn beide opties waar. In ieder geval is duidelijk dat ze samen nakomelingen hebben gehad … en toen ik de consequenties van dat laatste gegeven nog eens goed tot me door liet dringen, moest ik denken aan die DNA-test.

Een paar jaar geleden stuurde ik, uit pure nieuwsgierigheid naar mijn verre voorouders, mijn DNA op naar een Amerikaans bedrijf. Een beetje dom was dat wel, want achteraf bleek dat ze daar data aan derden hebben doorverkocht. Maar dat terzijde. In die test stond ook iets over mijn Neanderthaler-DNA, meende ik me te herinneren en daarom logde ik na lange tijd maar weer eens in. Inderdaad blijk ik een Neanderthaler als voorouder te hebben, in de 2000e graad welteverstaan … tja, een nogal abstract gegeven. En nog iets … het percentage Neanderthaler-DNA binnen mijn totale DNA bedraagt ongeveer 4%. Daarmee blijk ik me te bevinden in het bovensegment. En hoe sceptisch je ook bent over dit soort commercieel onderzoek, onwillekeurig word je door zo’n uitslag tóch fanatiek. Je gaat mensen om je heen observeren en kijken naar hun Neanderthalerkenmerken. Ook kijk je eens wat vaker naar jezelf in de spiegel. Zo kreeg ik stap voor stap een steeds concreter beeld van de verschillen tussen de moderne mens en de Neanderthaler. Hij is kleiner dan ik ben, maar robuuster en krachtiger, met een brede borst en sterke, gespierde armen. Op kracht verlies ik het van hem, maar op de sprint win ík weer. Zijn voorhoofd kromt sneller naar achteren en de schedel is aan de achterkant boller en volumineuzer, om ruimte te bieden aan zijn grotere herseninhoud. De tanden zijn massiever. Opvallend is de dikke, dóórlopende wenkbrauwrichel boven de diepere oogkassen en de neus is breder. Het aangezichtsdeel steekt meer naar voren en een kin ontbreekt …

We zijn gearriveerd in het Neandertal, in de buurt van het non-descripte plaatsje Mettmann. Direct reizen we af naar het Neanderthal Museum, gevestigd in een ruim en modern pand in een lommerrijk rivierdal. In het charmante museum komt de Neanderthaler nóg dichterbij, vooral door de levensechte reconstructies die er te zien zijn. Bijna denk je even oog in oog te staan … Buiten lopen we naar de grot, nou ja, naar het fantoom van de grot, die immers is opgeofferd aan kalksteenafgravingen. De denkbeeldige plek is gemarkeerd met een serie rood-witte stokken. Vreemd is dat: onder heldere hemel in een grot staan.

’s Avonds confisqueren we in Mettmann een tafeltje in een café, met naast ons een flinke stapel literatuur over de Neanderthaler. We praten en praten maar over die mysterieuze mensachtige en dus ook over onszelf, over de mens, de mensheid. Hoe het nu verder moet met ons. En hoe meer je komt te weten, des te meer groeit het respect voor de Neanderthaler. Zóveel langer liep hij op aarde rond, twee ijstijden wist hij te trotseren. Eigenlijk zijn wij, moderne mensen, watjes. Als hooghartige heersers staan we tegenover de natuur die we gulzig leegslurpen. De Neanderthalers waren onderdeel van de natuur, participanten, en volkomen klimaatneutraal, om het maar eens modern te zeggen.

De volgende dag reizen we door naar België, naar het Maasdal in de regio Luik. Daar, in het dorpje Awirs, werden in 1829, ook in een grot, skeletdelen gevonden. Pas later, ná de vondst in Duitsland, zijn deze restanten geclassificeerd als ook horende bij een Neanderthaler … maar eerst rijden we naar ons verblijfadres in het dorpje Huy. En daar, zoals het vaak in België gaat, stapelen de absurditeiten zich op elkaar. In het huis waar we logeren hebben we uitzicht op een weelderige appelboomgaard. Maar via een ander raam staart, beeldvullend, een koeltoren van een kerncentrale ons aan. We hebben er enig gegoogle voor nodig. Ach ja, natuurlijk, een bekende naam, zoals Dodewaard of Petten bij ons … Tihange. En dezelfde soort problemen. Defecten in een reactorvat, betonrot in het beschermende omhulsel, een brand, demonstraties tegen kernenergie. Zo blijkt ons logeeradres een aangrijpende plek te zijn waar schuld en onschuld de handen ineenslaan. Laat in de avond kunnen we het niet laten en wandelen nog even naar het immense energiecomplex, bestaande uit maar liefst drie reactoren. Hoge hekken houden ons tegen, het oog van een camera loert dreigend. Bovenop de rand van de koeltorens knipperen rode lampen, mysterieus omfloerst door de ontsnappende waterdamp. Het voelt ongerijmd: bij een dergelijk complex verwacht je lawaai, bedrijvigheid. Maar er is geen zuchtje. Vergelijk deze fluisterstille energiehonger eens met de vuurtjes die de Neanderthalers ooit gestookt hebben. Des te meer besef je op wat voor massale schaal de moderne mens onze planeet heeft veroverd …

De volgende ochtend rijden we in de richting van Awirs. Regen striemt tegen de voorruit, rukwinden trekken aan het stuur. Hoewel de Maas fraai meandert door haar dal, is de sfeer onderweg drukkend. Zware industrie omgordt de oevers. Uitgestorven, grijze gehuchtjes schuiven aan ons voorbij. Bij het dorp Engis steken we de Maas over en kijken gebiologeerd naar het verlittekende rivierlandschap. In een reflex trapt A. op de rem en zet de auto stil. Wat een plek is dit! We kunnen niet anders dan uitstappen en dit dorp doorkruisen … die grot komt zo wel … Direct is er ook hier weer die stapeling van absurditeiten. De huizen zijn in zichzelf gekeerd, soms dichtgetimmerd. Lege etalages, graffiti op de muren, braakliggend land. De armoede walmt je tegemoet. Gelukkig is het café open. Direct gaan we naar binnen, alsof we op een vluchtheuvel stappen. Zwijgende mannen drinken zwaar bier. We vragen de vrouw achter de bar naar de Neanderthaler-grot, die immers op steenworp afstand is gelegen, maar het is verbijsterend, ze kijkt ons aan alsof ze water ziet branden. En dan ga je je toch afvragen wat tienduizenden jaren menselijke evolutie, na het verdwijnen van de Neanderthaler, ons heeft opgeleverd. En ik confronteer A. met een vraag: zou je liever in een grot willen wonen, pakweg veertigduizend jaar geleden, of, hier en nu, in dit dorp?

We rijden omhoog, weg van de Maas, de helling op, naar Awirs. Op het dorpspleintje staat een buste van de man die in 1829 de fragmenten van een Neanderthaler vond: Philippe-Charles Schmerling. Eronder een tekst: ‘Fondateur de la paleontologie humaine’. Wat is het eigenlijk knap wat hij gedaan heeft! Nog voordat Charles Darwin, in 1859, met zijn ideeën over evolutie kwam, en in een tijd waarin het statisch-christelijke denken nog dominant was, vindt hij de restanten van een mensachtige. En natuurlijk dacht hij dóór, over de mens en haar ontwikkelingsgang en kwam tot grensverleggende inzichten. Maar in brede kring werden die niet gehoord. De tijd was nog niet rijp.

Vlakbij de buste staat een enigszins verweerd informatiebord met een pastelkleurige afbeelding erop. Het blijkt een reconstructie te zijn van de vondst van Schmerling. Direct floept mijn romantische brein aan. Fascinerend. Iemand heeft aan de hand van een paar botten en een schedelfragment dit schattige wezen getekend. Uiterst speculatief allemaal, een meisje van zes jaar zou het zijn geweest. De afbeelding wakkert onze honger naar de grot verder aan, maar helaas vinden we nergens een aanwijzing of een bordje waar we heen moeten. Dan maar het internet op. Uiteindelijk vinden we op een vage website een gps-coördinaat van de grot. Direct rijden we in de richting van deze strohalm, omhoog en omhoog, totdat de weg onverantwoord steil wordt. We laten de auto staan en lopen verder tot een bocht waar, bijna onzichtbaar, een onverhard, modderig pad steil naar beneden aftakt. Een halfvergaan bordje suggereert iets over een ‘Schmerling-route’. We zitten goed! Maar dit wordt wel een klus. A. heeft namelijk zijn zondagse suède-schoenen aan en mijn zolen ontberen een goed profiel. Maar er is geen weg terug. Behoedzaam dalen we af, in de richting van een steile rotswand met grote gaten erin … de grotten … ergens halverwege hoor ik achter me gesmoord vloeken en een dramatisch valgeluid. A. is uitgegleden, maar hij herpakt zich, besmeurd met modder. Bij een overhangende boom wacht ik even. Nee, zo bedenk ik, het dossier van de Neanderthaler zal zich nooit sluiten. Want inmiddels weet ik, dwars door alle populariseringen en eendimensionale verhalen heen, dat het verhaal over de afstamming van de mens een mijnenveld is, gebaseerd op fragmentarisch fossiel materiaal en overgoten met ladingen interpretaties en verborgen aannames. En je komt nóg iets op het spoor: afgunst onder paleontologen. Het lijkt wel of iedere onderzoeker, met zijn zogenaamd unieke vondst, het mooiste ei wil leggen om mee te pronken …

Eindelijk sta ik dan aan de voet van de hoge, licht overhellende rotswand. De donkere, onbereikbare ingangen van de grotten staren priemend in mijn richting. Dit is een wonderlijke, doodstille plek die me emotioneert. De afbeelding van dat zesjarige meisje flitst door me heen en uit het niets hoor ik een kinderstem. Geschrokken kijk ik om me heen maar zie niets bijzonders. Ze neuriet een grillig, atonaal melodietje en huppelt behendig rond, raapt steentjes op en gooit ze weg, puur voor de lol. Dan kijkt ze me aan, met een blik van herkenning en tovert een ontroerende glimlach …

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s