Amsterdam. Eén van de laatste nazomerdagen van 2011. Tramlijn 2. Een vrouw schreeuwt in haar telefoon dat ze ‘op de Koninginneweg’ zit en verbreekt de verbinding.
Het meisje van een jaar of vijf, in het bankje pal voor me, heeft de kreet gehoord, en vraagt aan haar moeder: ‘Woont hier de koningin?’
‘Ja … kijk maar … daar!’ Zonder een spoor van aarzeling wijst ze naar een statig pand.
De mond van het meisje valt open. ‘Wat een mooi huis!’ zucht ze.
‘Ja … mooi, hè?’ bevestigt de moeder, die de grenzeloze verbeeldingskracht van kinderlogica kent.
‘Het is een écht paleis!’ zegt het meisje, met een stralende glimlach.
Na een overstap arriveer ik op de Boelelaan, een rommelig ogende straat, aan de rafelrand van Amsterdam, parallel aan de ringweg A10 en dichtbij station Zuid. De straat is onderdeel van de Zuidas, dat internationale zakencentrum op de duurste grond van Nederland. Banken zijn er gevestigd, het World Trade Center, een vloed aan advocatenkantoren en, aan de Boelelaan, de Vrije Universiteit en het VU Medisch Centrum.
Al jaren kom ik op de Boelelaan, maar nooit merkte ik iets van de tuin die er is gevestigd. Ineens, met het rooien van struiken en bomen, nodig voor de uitbreiding van het ziekenhuis en het verlengen van de trambaan, ligt ze daar, open en bloot. Zo dicht langs de weg en de omringende hoogbouw, oogt ze kwetsbaar. Nóg iets trekt mijn aandacht: aan het hek van de tuin hangt een bord met de cryptische naam van een website erop: www.logolengte.nl.
Later die week kan ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en loop de tuin op. Het blijkt te gaan om de Dr. L. Alma schooltuin. Best een groot complex. Lesgebouw, kas, kippen, konijnen, bijenkasten en natuurlijk de tuintjes: honderden groot uitgevallen postzegels, elk gemarkeerd met vrolijke, door de basisschoolleerlingen beschilderde bordjes. De tuin oogt weelderig. Pompoenen. Zonnebloemen. Datura’s. Koolsoorten. Een jongetje, op zijn knieën, knipt herfstbloemen.
‘Zelf gekweekt?’ vraag ik.
Hij kijkt me met een ondeugende blik aan, veegt de aarde aan zijn broek af en tovert dezelfde soort glimlach als het meisje uit de tram. Het is de lach die je ook ziet bij een kind dat de eerste stapjes zet, en de overtocht maakt van het ene stel gespreide armen naar het andere. Er zit overwinning in die lach, onvoorwaardelijke durf, zelfbevestiging, de compromisloze wil om te leven.
Ik loop naar de picknicktafels waar kinderen hard aan het werk zijn. De juf staat er ontspannen bij. Ze hoeft niets te doen, met al die zelfsturende leerlingen. Met uiterste precisie prikken ze de geplukte bloemen in vochtige brokken oase. Het klasje snort van genoegen, babbelt over niets in het bijzonder en is, ik zie het pas in tweede instantie, volkomen multicultureel. Ik denk aan Nasrdin Dchar, met zijn ‘fokking Gouden Kalf’. Hier zit de toekomst van de stad, van het land. Hier zit een kudde gouden kalveren, met de tongetjes in hun mondhoeken. Je ziet ze al thuiskomen, de bloemstukjes vooruitgestoken in de hand, met die speciale glimlach om de mond.
Verderop klamp ik een medewerker aan. Een man van middelbare leeftijd, in een tuinpak. Terwijl een traumahelikopter lawaaierig landt op het dak van het ziekenhuis, vertelt hij over de tuin. Dat die over een jaar of twee weg moet. Dat ze wel een nieuwe plek krijgen, maar die is verder weg en of de scholen dan nog blijven komen, dat is de vraag. ‘En dat zou jammer zijn. Want die kinderen moeten al zoveel, zo jong als ze zijn. Hun hoofden zitten vol met theorie. Ze worden klaargestoomd voor de Cito-toets, maar met hun handen doen ze niets meer. Ze tekenen niet meer, bewegen te weinig.’ Mijmerend kijkt hij uit over de tuin: ‘Later, als ze groot zijn, weten ze niet meer precies wat ze hier gedaan hebben. Maar de tuin kennen ze nog wel, door de gevoelens die ze er beleefd hebben!’
Ik loop naar de rand van de tuin, waar ik het bord met de website heb zien hangen. Het ernaast liggende gebouwtje, de voormalige dienstwoning van de tuinbeheerder, met nonchalante letters aangeduid als ‘lab’, is gesloten. Via internet kom ik in contact met een kunstenares, Irene Janze. Ze nodigt me uit zodat ik twee dagen later weer op de tuin ben. Ik spreek haar in de dienstwoning die ze, tot aan de sloop, mag gebruiken als atelier en tentoonstellingsruimte. Janze vertelt fascinerende, achter de Zuidas verborgen verhalen die ze incorporeert in haar kunstwerken.
Eén van haar verhalen is het volgende.
Binnen de chaotisch ogende Zuidas zocht Janze naar oriëntatiepunten. Ze koos voor de logo’s van bedrijven en instituten die er zijn gevestigd. In het bijzonder bestudeerde ze het logo van de Vrije Universiteit: de Griffioen, een gevleugeld mythologisch dier met leeuwenlichaam en vogelkop. In haar zoektocht stuitte ze op een coïncidentie. Het bleek dat de universiteit, voor haar eerste vestiging, land had opgekocht van een boer met dezelfde naam. Op het spoor gekomen van deze Jan Griffioen, vroeg ze zich af wat voor bodem hij bewerkte. Afgegraven veen. Maar waar komt dat dan weer vandaan? Hier moest ze een sprong maken in de tijd, naar het geologische tijdvak Saalien (200 000 tot 130 000 jaar geleden), toen het Scandinavische landijs ook Nederland bereikte (grofweg tot de lijn Haarlem-Nijmegen). Eén van de gletsjerlobben eindigde waar nu de Zuidas ligt. In de periode van opwarming na de ijstijd bleef een bekken achter, omringd door stuwwallen en, naar de kust toe, strandwallen. Dat bekken, met slecht doorlaatbare bodem, vulde zich met smeltwater. Daarin ontstond een moeras waarbinnen zich veen vormde. En zo zijn we weer terug bij boer Griffioen.
Ik struin over de Boelelaan, in de richting van de Vrije Universiteit. Het beeld van de honderden meters dikke gletsjer laat me niet meer los. Het lijkt of de stenen onder mijn voeten anders aanvoelen. Ik stop tussen het hoofdgebouw en de tegenoverliggende sportvelden. Er wordt hard gewerkt aan de verlenging van de tramlijn. Een graafmachine verplaatst zand, een man slaat met een moker op de nieuwe rails, die nog niet in beton is gegoten. Een andere man duwt, vrolijk fluitend, een kruiwagen voor zich uit. Erin ligt een geluidsinstallatie en twee grote luidsprekers. Hij drukt op een knop. Dreunende bassen, een slepende melodie. Schlagermuziek.
Hé, wil jij met mij vanavond gaan dansen?
Ja, lekker samen, zo fijn met z’n twee?
Wonderlijke plek, die Zuidas.
Ik kijk naar de sportvelden en duikel in een jeugdherinnering. Hier voetbalde ik ooit, bij de pupillen van ASV Arsenal. Eén wedstrijd herinner ik me als de dag van gisteren. We speelden tegen Ajax en waren bang … Ajax … toch stonden we in korte tijd met 2-0 voor. Maar toen werden ze boos, die arrogante jochies van Ajax, want ze voelden zich superieur aan dat eenvoudige cluppie. Uiteindelijk werd het 2-5, de enige uitslag die ik heb onthouden … ik loop naar het veld toe … kunstgras. Hier niet de geur van plat- en stukgetrapt gras, die ik me zo scherp herinner. Zelfs het voetbalveld is van de bodem afgesloten, geheel in de stijl van de Zuidas, waar alles naar de hemel wil reiken. Alleen de kinderen op de tuin en die kunstenares lijken te weten van de bodem. Zij hebben voor mij het beeld van de Zuidas (of moeten we zeggen ‘IJsas?’) definitief veranderd. Als ik nu op de Boelelaan loop zie ik geen rommelige, ongezellige weg, maar langzaam kruipend, stuwend gletsjerijs met een kudde gouden kalveren erop.
Heb allerlei associaties bij je verhaal, overkoepelend is wel het woord verlies: velen zijn nu al onwetenden, maar ik doel vooral op verlies voor de generatie die jij gouden kalveren noemt:
— het verlies van verbondenheid met de geschiedenis van een plek (op veel plekken in Engeland is die verbondenheid nog zo voelbaar en wordt ook gekoesterd!).
— het verlies van ervaringen verbonden met elementaire bezigheden waar ook je gevoel en je handen bij betrokken zijn (zoals handenarbeid en handwerken en tuinieren…)
— het verlies van plekken die werkelijk iets betekenen voor mensen (maar ook bomen waar je aan gehecht bent verdwijnen zomaar … )
Je kunt je natuurlijk afvragen hoe erg dat allemaal is … ik ben door je stukje dankbaar voor al die ervaringen die ik (nog wel) heb gehad, met mijn herfstdoos en de bollenwedstrijd op school, de handwerk juf met de wrat, de handenarbeidleraar die me leerde emailleren, de museumlessen, mijn zorgvuldig naaiende moeder en het kippen voeren met opa. En nog veel meer.