
Het is nou niet bepaald muziek waar je voor de lol naar luistert. Ik doel op het Derde strijkkwartet van de Hongaarse componist Béla Bartók (1881-1945). Het woord ‘mooi’ verdampt direct al bij de eerste klanken. Af en toe is er een rustig, behapbaar melodietje, maar als een flard en wegstervend. Dan weer zijn er grillige, onnavolgbaar snelle noten, getik op de snaren, spookachtige glissando’s, ruisgeluiden en asymmetrische, verhitte ritmes. Het is uiterst abstracte, gecondenseerde muziek. Een kwartiertje duurt het slechts, maar na afloop moet je echt even op adem komen.
Jarenlang vergat ik het werk, maar ineens kwam het weer in beeld. En dat had met die oorlog in Oekraïne te maken. Nee, ik heb geen illusies over de positieve kracht van muziek op geweld. Een strijkkwartet houdt een bombardement niet tegen. Maar toch, wat Bartók in zijn muziek heeft gedaan, het integreren van lokale muziek in een universele taal, is voor mij een troostrijk beeld voor wat de mensheid uiteindelijk moreel en politiek moet zien te bereiken. Ooit. Wellicht. Misschien. Bartók zei het zo: ‘De sleutelnoot in mijn leven is het idee van de broederschap tussen mensen, ondanks oorlog en meningsverschillen. Voor zover ik de kracht daartoe heb zal ik trachten dit ideaal in mijn muziek te dienen.’
Bartók had recht van spreken. Het woord ‘grens’ was voor hem niet zomaar een woordje, maar een existentieel gegeven. Zo lag zijn officiële geboorteplaats, Nagyszentmiklós, in zijn jeugd nog in de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, maar kwam vlak na de Eerste Wereldoorlog in Roemenië te liggen, onder de naam Sînnicolau Mare. Gedurende zijn jeugd bestond de bevolking uit een mengelmoes van vreedzaam naast elkaar levende Duitsers, Hongaren, Roemenen en Serviërs. De omringende streek kende, net als Oekraïne, een lange en bonte stoet van politieke en culturele veranderingen. Tot aan het begin van de achttiende eeuw was er Turkse invloed, daarna Oostenrijkse, Duitse, Italiaanse, Spaanse en Franse. En toen stak het nationalisme in Europa de kop op.
Rond de eeuwwisseling, Bartók is dan begin twintig, is dat ook het geval in Hongarije. Aanvankelijk voelt hij zich hierdoor aangesproken en ontpopt zich als een fanatieke patriottist. Hij kleedt zich in Hongaarse volksdracht, gebruikt briefpapier waarop de eerste regel van het Hongaarse volkslied staat en bestudeert de volksmuziek van de middenklasse die ten dienste van dat nationalisme stond. In deze stemming voltooit hij in 1903 zijn eerste grote symfonische compositie, Kossuth, een muzikale verbeelding van de Hongaarse held en revolutionair Lájos Kossuth. Met deze compositie vestigt hij zijn naam niet zozeer, zoals hij later toegaf, om de muziek zelf, maar meer omdat het werk patriottistisch van oriëntatie was en ‘genoeg banaal om het gewone volk er enthousiast voor te maken’. Inderdaad druipen de nationalistische sentimenten ervan af. In de partituur staan heftige bewoordingen als ‘het vaderland is in gevaar’ en ‘komt onversaagde helden, dappere Hongaarse ridders!’. Zo schaart Bartók zich in zijn jongere jaren in een generatie van Oost-Europese, nationalistisch georiënteerde componisten zoals Kodály, Szymanowski, Janácek en Enescu.
Maar niet voor lang.
Rondom zijn drieëntwintigste jaar treedt er een kentering op. Al die sentimentele uitingen van nationalisme, de holle retoriek, de fondante uitstraling, de Hongaarse equivalenten van onze tulpen, molens, kaasmeisjes en klompen, beginnen hem tegen te staan. Hij zet zich af tegen de volksmuziek die volgens hem een schijngevoel van identiteit geeft en die hij karakteriseert als ‘massaproducten uit de volksliedfabrieken’. Als reactie gaat hij op zoek naar de ‘ware’ volksmuziek, die hij liever aanduidt als ‘boerenmuziek’, die eeuwenoud is en apolitiek. Hij zag deze muziek als ‘de instinctieve schepping van een mensengemeenschap, die vrij is van elke vorm van intellectualisme’, als een ‘natuurverschijnsel, zoals de verschillende vormen in het planten- en dierenrijk’. Hij waardeerde ‘het gebrek aan sentimentaliteit’ erin, waardoor deze muziek voor hem een objectief karakter had.
Vanaf 1905 maakte hij, gewapend met zijn fonograaf (de voorloper van de grammofoon – zichtbaar op de foto’s), lange en vermoeiende studiereizen om de boerenmuziek vast te leggen, in een tijd waarin die tanend en verdwijnend was. Hoewel vaak dwarsgezeten door zijn zwakke gezondheid, beschrijft hij deze reizen als de meest gelukkige momenten in zijn leven en noteert duizenden melodieën uit diverse landen en streken, met name Hongarije, Slowakije, Roemenië, Slovenië, Servië, Kroatië maar ook uit Noord-Afrikaanse landen zoals Egypte, Algerije en Turkije. Op YouTube zijn opnames hiervan te horen, van bibberende kwaliteit, maar desondanks ontroerend. Want je hoort de eenvoudige boeren en boerinnen die hun liederen zingen en je ziet Bartók voor je, naast zijn fonograaf.

Bartók dichtte de boerenmuziek grote artistieke waarde toe en gebruikte haar als een middel om tradities binnen de westerse muziek te doorbreken. Hij haalde er oude toonaarden uit naar boven en doorbrak daarmee het denken in de traditionele majeur- en mineursystemen. Ook introduceerde hij de voor de boerenmuziek zo kenmerkende vrije omgang met het ritme. Bartók gebruikte de oorspronkelijke boerenmelodieën niet in letterlijke zin maar als ruw thematisch materiaal dat hij vervolgens op zijn eigen magistrale wijze omvormde tot iets dat boven die melodieën uitstijgt. Een in dit opzicht kenmerkend werk is de Dansssuite uit 1924, één van zijn meer populaire werken. Er komen Arabische melodieën in voor, meanderend om een enkele toon, maar tegelijkertijd ook ritmische elementen uit Slowakije, Hongarije, Roemenië.
De pogingen van Bartók om het nationale tot het universele te transformeren werden in zijn tijd slecht begrepen. Zo is de registratie van de boerenmelodieën tijdens zijn leven slechts gedeeltelijk gepubliceerd. Vaak werden zijn pogingen om in de boerenmuziek niet het eigene van zijn land te zoeken, maar juist de overeenkomsten met muziek uit andere streken, door landgenoten geïnterpreteerd als anti-Hongaars. Maar hij reageerde fel tegen elke poging om zijn werk als typisch ‘Hongaars’ te afficheren: ‘Ik verwerp geen enkele invloed, of hij nu uit Slowaakse, Roemeense, Arabische of uit welke andere bron komt.’ Hij wilde de geest van de melodieën bewaren en ze, met behoud van hun eigenheid, in een hedendaags jasje steken, als ‘Hamlet in een hedendaags kostuum’.
In de dertiger jaren ondervindt Bartók aan den lijve de etnische problematiek van zijn regio. Net als in veel andere landen komt in Hongarije het fascisme en nationaalsocialisme op. Het is tekenend dat hij in een vroeg stadium het demonische karakter hiervan begreep en verwierp. Hij schaamde zich voor zijn nazistische landgenoten. Zo liet hij in zijn testament vastleggen dat, zolang Hitler en Mussolini aan de macht zouden zijn, geen straat of plein naar hem vernoemd mocht mochten. Als hij ontbreekt op een tentoonstelling over ‘entartete’ (ontaarde) componisten, voelt hij zich daarover beledigd. Op 23 januari 1932 is hij in Duitsland voor de uitvoering van zijn Tweede pianoconcert. Precies een week later wordt Hitler benoemd tot rijkskanselier. Direct besluit hij geen voet meer op Duitse bodem te zetten: ‘Ik zal alles ondernemen opdat mijn werken niet in hakenkruishanden vallen’. In maart 1938 is de ‘Anschluss’ van Oostenrijk bij Duitsland een feit en neemt hij innerlijk het besluit zijn land te ontvluchten. De enige belemmering om te vertrekken, zijn moeder, vervalt, als zij in december 1939 sterft. Drie maanden later, vlak voor de definitieve eruptie van de oorlog, vertrekt hij naar New York.
Aan de andere kant van de oceaan zou hij niet echt carrière maken, hij timmerde niet genoeg aan de weg. Zijn schuwheid en gebrekkig zakelijk instinct speelden hem parten en de Amerikaanse cultuur stond ver van zijn bed. Hij had hinder van het straat- en verkeerslawaai dat zijn New Yorkse appartement binnendrong. In deze periode openbaren zich ook de eerste symptomen van leukemie, de ziekte waaraan hij uiteindelijk zou sterven. In mei 1943, hij heeft al jaren niet meer gecomponeerd, krijgt hij, doodziek in een ziekenhuis, een compositieopdracht. Kort daarop volgt een periode waarin zijn vitaliteit tijdelijk terugkeert. In een roes van creativiteit componeert hij zijn meesterwerk Concert voor orkest. Het is een diep, uitgerijpt werk zonder de compromisloze hardheid die zijn vroegere werken vaak uitstralen. De melodieën zijn langer, de motieven minder verbrokkeld. Het lijkt wel of er meer gevoel naar de oppervlakte komt, meer warmte, openheid, alsof zijn hart een weg naar de oppervlakte wist te vinden. Het werk is een succes. Meer compositieopdrachten stromen binnen. Het tij lijkt zich ten gunste te keren, maar vlak na afloop van de oorlog verslechtert zijn gezondheid. Nog vol ideeën – ‘jammer dat ik met een koffer vol vertrekken moet’ – sterft hij op 26 september 1945 in New York.
Pas drieëndertig jaar later wordt zijn stoffelijk overschot naar zijn geboorteland gebracht, tien jaar later volgt een officiële staatsbegrafenis. Niet lang daarna valt het IJzeren Gordijn en een licht van eenheid gloort over Europa. Inmiddels weten we hoe lastig die eenheid te bereiken is. De strijd van Bartók tegen ‘het optrekken van Chinese muren tussen volkeren’ was, in uiterlijke zin, een ijdele strijd. Maar in zijn muziek heeft hij het niveau van het universele wél bereikt, niet door het vernietigen van verschillen, maar door die te erkennen en te assimileren. Daarom is dat Derde strijkkwartet zo’n fascinerend stuk. In eerste instantie lijk je te staan tegenover een onneembare, weerbarstige vesting. Maar, eenmaal binnen, ervaar je juist een milde, vredige sfeer. Ziehier, de kracht van metamorfose.
Bronnen: J. de Waard, Bartók (Gottmer, 1993); D. Dille, het werk van Béla Bartók (Metropolis, 1979); B. Suchoff, Béla Bartók essays (Faber & Faber, 1976). De foto’s komen van Wikimedia Commons.
Een mooie inspirerende tekst. Dank je wel!!
Hartelijke groet, Anton
PS Kijk eens op http://www.pimba.nl , mijn website voor kinderen die piano willen leren spelen.
Briljant. Wellicht. Misschien…
Dank je voor deze tip en beschrijving! Gekeken en geluisterd naar het ‘Vision-kwartet (YouTube): Wat een fascinerende muziek! Een van m’n eerste orkestervaringen was het Concert voor Orkest van Bartók. Ik herinner me inderdaad makkelijk in het gehoor liggende volks(?)melodieën, vaak, naar mijn gevoel, wreed onderbroken door harde, dissonantische tonen. Jammer vond ik dat toen. Zulke muziek, en zeker dit 3e strijkkwartet, moet je natuurlijk live horen. Ik hoop dat het er eens van komt.
Mooi stuk Frans! Nooit geweten dat het leven van Bartok zo’n mooi verhaal in zich heeft. Dank!
Hartelijke groet,
Peter de Ruyter, landschapsarchitect
http://www.peterderuyterlandschap.nl
Nu in de boekhandel: de tweede, herziene druk van ‘Vloeiend landschap’. Geactualiseerde editie met extra hoofdstuk.
>