‘Ga je mee naar engelen kijken?’ Het was B., met een geheimzinnige klank in zijn stem.
‘Engelen!?’ Ik probeerde mijn verbazing te onderdrukken.
‘Ja … de engelen van Mons!’
Dat was teveel informatie ineens. ‘Mons?’, vroeg ik, ‘Dat is toch die plaats in België vlakbij de Franse grens … waar iedereen aan voorbijrijdt … op weg naar het zuiden?’
Hij knikte. ‘En de Vlamingen zeggen Bergen … maar luister … het is een indrukwekkend verhaal!’ Hij brandde los. Over de Eerste Wereldoorlog. Dat bij Mons Britse soldaten door engelen van de ondergang zijn gered. ‘Wonderlijk allemaal … maar er zijn genoeg verhalen van frontsoldaten die engelen hebben gezien … in tijden van stress kan er veel gebeuren … ga je mee?’
Maar ik was al om.
Een paar weken later rijden we erheen. Onderweg delen we de verhalen die we in de tussentijd over de engelen hebben verzameld. Eén rode draad loopt daar doorheen: ene Arthur Machen (1863-1947). Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog schrijft hij een verhaal over Mons. Op 23 augustus 1914 is een Britse divisie gelegerd bij een spoorbrug over het kanaal Mons-Condé. Aan de overkant staat een overmacht aan Duitse soldaten, klaar om vernietigend aan te vallen. De Britten lijken kansloos. Maar dan gebeurt het, althans volgens het verhaal van Machen. Eén van de soldaten roept de hulp in van Saint George, de schutspatroon van Engeland. Andere soldaten nemen de aanroep over en dan, uit het niets, dalen duizenden pijlen uit de hemel neer, richting Duitsers. Volgens Machen zijn ze geschoten door de zielen van Engelse boogschutters die in 1415 een overwinning behaalden in de Slag bij Azincourt … kortom, een bont verhaal met nieuwe verhalen tot gevolg … geleidelijk aan veranderen de boogschutters in engelen en is de legende van ‘de engelen van Mons’ geboren. Keer op keer benadrukt Machen dat zijn verhaal fantasie is … maar het is te laat … de geest is uit de fles … zo blijkt maar weer dat verhalen sterker kunnen zijn dan de waarheid.
We lopen de stad in. Het centrale plein van Mons, Grand-Place, heeft een elegante, langgerekte vorm, met rondom fraaie historische panden. De sfeer is knus en ontspannen. Ja, waarom rijden al die toeristen hier aan voorbij?
We stappen de VVV binnen. Misschien is daar nog wat info voor ons project te halen. Zonder enige schroom vraagt B., met luide stem en in zijn beste Frans, naar de ‘engelen van Mons’. Dat zou ik nou nooit durven: aan een balie naar engelen vragen. De vrouw kijkt ons schaapachtig aan en wenkt een man naar ons toe. Hij heeft een drankkegel van Mons naar Tokyo. Toch geeft hij ons, licht lallend, een serie waardevolle tips … zonder een spoor van twijfel meldt hij dat de engelen óók zijn gezien boven een heuvel dicht bij Mons, de Mont Panisel … hij pakt een pen en markeert op een kaartje het dorp Nimy … daar is de spoorbrug, zegt hij, waar de Duitsers en Britten tegenover elkaar stonden … en ga vooral ook naar het Mons Memorial Museum, waar de Eerste Wereldoorlog wordt herdacht … daar hangt een schilderij met de engelen boven Mons … kortom … we krijgen het nog druk …
We beginnen bij het museum, gevestigd in een fraai oud-industrieel gebouw aan de rand van het centrum. De verschrikkingen van de oorlog. Je kent ze. En toch maken ze weer indruk, vooral door de kleine, schrijnende details, de ooggetuigenverslagen, de dagboeken, de persoonlijke bezittingen van de soldaten. Overal dringt de absurditeit van de oorlog en het waanzinnige nationalisme zich naar voren. Uiteindelijk blijft het ongrijpbaar wat honderd jaar geleden in Europa is uitgevochten … en kijk … daar is het schilderij met de engelen … het is van Marcel Gillis (1879-1972) … edelkitsch, maar vakkundig en sfeervol geschilderd … de engelen zweven boven de stad en boven de Mont Panisel … of zijn het boogschutters … pijlen zoeven door de lucht …
De volgende dag rijden we naar Nimy, een troosteloos dorp aan de grens van Mons. Langs het kanaal Mons-Condé lopen we richting spoorbrug. De kale kademuren zijn beklad met graffiti. Wegopbrekingen. Bijna geen mens te bekennen, huizen met dichte luiken. Niet echt een plek om even gezellig te vertoeven. Bij de spoorbrug klimmen we het dijklichaam op, stijl omhoog, over afrasteringen heen en steken het spoor over … we overzien het panorama … ja … dit perspectief heeft Marcel Gillis voor zijn schilderij gekozen … in de verte het silhouet van Mons met de Belforttoren en de karakteristieke kerk die vernoemd is naar de beschermheilige van de stad, Sint-Waltrudis. Aan de flank van de stad ligt de Mont Panisel, een bescheiden maar toch markante verheffing in het vlakke landschap. En hoewel ik een paar keer, half verontschuldigend, herhaal dat we toch écht achter een verzonnen verhaal aanhobbelen, ga ik stap voor stap voor de bijl. Bij B. blijkt het net zo te werken. Als historicus duidt hij dit als volgt: ‘In mijn vak wordt dit fenomeen aangeduid met de uitdrukking “historische sensatie”. Je staat oog in oog met het verleden, je vereenzelvigt je met de soldaten. Het is middernacht. Je voelt de angst, je weet dat de overmachtige Duitsers elk moment de spoorbrug kunnen innemen. Boven Mons en de Mont Panisel vormen de maanbeschenen wolken zich tot gestaltes … tot boogschutters … engelen …’ Zijn woorden sterven uit en minutenlang zwijgen we, turend naar het concrete en innerlijke landschap.
De onvermijdelijke volgende etappe is de Mont Panisel. Het is maar een kort ritje. We parkeren aan de voet van de heuvel en wandelen omhoog. Het weer is mild, een zacht briesje vergezelt ons. We mijmeren over het spanningsveld tussen ratio en gevoel … engelen … bestaan ze of zijn het hersenspinsels? Waar ligt de scheidslijn tussen waan en werkelijkheid, helemaal als het oorlog is? En je weet, uiteindelijk, dat het leven mystiek is, onvatbaar, abstract … In die stemming arriveren we op de top en direct voel je dat het daar geen gewone plek is. Op een opgeworpen heuveltje staat een prachtige oude lindeboom, met een cirkelvormig pad eromheen. Vreemd … uit een prullenbak steekt een bos onthoofde rozenstelen, nog verpakt in het doorzichtige folie. Ik loop naar de boom en zie dat de bijbehorende bloemblaadjes over de grillig gevormde stamvoet zijn uitgestrooid … hier heeft iemand een liefde verklaard of een huwelijksaanzoek gedaan. En daar, tussen rozenblaadjes, in een groeve van de boomschors krioelen tientallen fraaie, oranje-rode insecten … het zijn vuurwantsen … later die dag google ik op de Mont Panisel en kom er achter dat de lindeboom ooit als ‘vrijheidsboom’ is aangeplant, eind achttiende eeuw … en er zijn meer fascinerende suggesties … druïden zouden er hun rituelen hebben gehouden …
Met een brede lus dalen we af en keren terug naar het vertrekpunt. We besluiten naar Mons te gaan en de Sint-Waltrudiskerk te bezoeken, vóór die dichtgaat. Tijdens de rondgang door de fraaie ruimte stuiten we op een wonderlijk object … een kar, behangen met uit hout gesneden … engelen. Het is pure katholieke kitsch … vreemd eigenlijk dat engelen, lichaamsloos als ze zijn, vaak worden afgebeeld als obese baby’s … Een informatiepaneel ontsluit het volgende wonderlijke verhaal uit Mons … de kar blijkt de Carte d’Or te heten, de Gouden Koets …
…. éénmaal per jaar verlaat het barokke voertuig de kerk, tijdens het belangrijkste feest van Mons dat plaatsvindt in het weekend na Pinksteren. Centraal daarin staat de reliekschrijn met de beenderen van Sint-Waltrudis, die normaal hoog boven het altaar hangt. Op zaterdagavond takelen mannen het vergulde object met touwen naar beneden. Op de zondag erna wordt de schrijn op de Gouden Koets geplaatst. Voortgetrokken door paarden vindt vervolgens een processie door de stad plaats. Het laatste deel daarvan is de beklimming van de steile helling naast de kerk. Honderden mannen helpen de paarden en duwen de koets naar de top. Dat moet in één keer lukken want anders dreigt onheil … het verhaal gaat dat de beklimming mislukte in de jaren voorafgaand aan de twee Wereldoorlogen …
Maar het weekend is nog niet voorbij … na de processie dalen de mannen die de Gouden Koets omhoogduwden af naar Grand-Place. Daar zien ze hoe Sint-Joris op zijn paard tegen een reusachtige draak strijdt. De reptielenstaart zwiept over het publiek en daalt er een paar keer in neer. De mannen werpen zich erop en proberen haren van de staartpunt af te rukken. Natuurlijk wint Joris … maar een draak dood je niet, je verslaat hem, tijdelijk … voor een jaar …
We sloffen de kerk uit. Om een beetje bij te komen van alle niet-lineaire feiten en ervaringen, pakken we een terras op Grand-Place. Maar ook daar krijgen we geen rust. Dit is letterlijk een waanzinnig weekend. Eerst passeren een aantal reusachtige carnavalspoppen, gevolgd door een groot kunstpaard dat als een tol om zijn as draait. Niet lang daarna dient het volgende tafereel zich aan. Onder strenge politiebewaking marcheert een horde grimmige hooligans over het plein. Ze scanderen ritmische, onverstaanbare strijdliederen en ontsteken groene en rode rookbommen. Even onverwacht als ze gekomen zijn, vertrekken ze weer.
Het duister valt. We eten ergens wat. Na afloop nemen we, zonder er veel woorden aan vuil te maken, een besluit: we keren terug naar de spoorbrug. Tegen middernacht zijn we er. De sfeer is vreemd, drukkend. Dit is een linke plek, ideaal decor voor in een misdaadfilm. Het water van het kanaal is gitzwart en bladstil. We klimmen de spoordijk weer op en steken het spoor over. Daar aanschouwen we wederom het panorama. Mons ligt er mooi verlicht bij. De maan beschijnt flauwtjes de Mont Panisel. Ik kijk naar B. en voel een scheut ontroering. Hier staan we dan, ieder voor zich, stil peinzend over een leger dat hier was, over soldaten die door engelen zijn gered, over een mythe die niet waar is, maar toch ook weer wel … bij deze middernachtelijke spoorbrug slaan verbeelding en logica de handen ineen …
De laatste ochtend. Nog even een koffie op Grand-Place. Het is zondag, rustdag. Denk je dan … maar niet in Mons. Het is er bomvol … de finish van een marathon. Dreunende muziek, uitgeputte renners, medailles worden omgehangen. We raken in gesprek met een echtpaar. Dat raadt ons aan het ‘Museum van de Doudou’ te bezoeken, ‘want dan leer je Mons beter kennen’ … Zo gezegd, zo gedaan … we zijn de enigen en bekijken onder meer een indrukwekkende videopresentatie op meerdere, grote schermen. We zien de neerdaling van de schrijn met de botten van Waltrudis, de processie door de stad. Er zijn close-ups van de bestorming van de helling naast de kerk. De gezichten van de duwende mannen zijn bloedserieus en met pijn doortrokken. Dit is geen slappe folklore, maar keiharde realiteit. Het duwen van de Gouden Koets lijkt een zaak van leven en dood. Hetzelfde geldt voor de strijd tegen de draak … even existentieel … het losrukken van de haren van de staart is nét geen echt gevecht …
We verlaten Mons, overstelpt door de overdaad aan bonte verhalen en gebeurtenissen. Het is alsof de Verlichting aan dit stadje is voorbijgegaan. Ik denk terug aan de benevelde man in de VVV … voor hem waren de engelen geen fantomen, maar realiteit … ik zie het schilderij met de engelen voor me … zonder kritische annotatie hangt het aan de muur van het museum … in Mons bestaan engelen écht … anderhalf uur later rijden we weer het nuchtere Nederland binnen …