De mallewagen

We fluiten niet meer, zo lijkt het. En dan bedoel ik niet het fluiten op een instrument, maar het fluiten met de mond. Zelden zie je mensen nog de lippen tuiten om een liedje de wereld in te sturen. Maar klopt deze waarneming wel? Een onderzoekje dan maar … drie maanden lang luisterde ik naar fluitgeluiden in de openbare ruimte. En, zo stelde ik me voor, lichtelijk romantisch, via diepte-interviews met de fluiters zou ik duidelijk krijgen wat ze floten en waarom. Tot zover het idee. Maar dat viel dus tegen. In die paar maanden ben ik in steden en dorpen geweest, in het noorden, oosten, zuiden en westen van het land, maar het bleef stil. Nul komma nul nachtegalen kwam ik tegen. Mijn conclusie lijkt gerechtvaardigd: fluiten is uit.

Kuierend door de drukke Haarlemse winkelstraat besluit ik mijn onderzoek nu maar te laten voor wat het is. Ik loop een supermarkt binnen, voor de dagelijkse boodschappen. Ook daar is het druk. Ik laveer mijn mandje om de mensen heen, langs de schappen. En is alsof de duivel een spelletje met me speelt, zo vlak na het afronden van mijn veldonderzoek … ik hoor fluitgeluiden. Ze komen uit een ander gangpad. Ik haast me de hoek om, maar het geluid stopt. Wel loopt er een vrouw. Onopvallend schuif ik in haar richting … nee, ze fluit niet. Daar is het geluid weer … het blijkt de ringtone van haar telefoon te zijn. Ze neemt niet op en onderzoekt de collectie pinda’s. Strategisch positioneer ik me naast haar, veins winkelgedrag en lees de verpakkingen van mijn schap. Gezouten notenmix. Cashewnoten extra groot. Macadamia’s geroosterd. Texas bbq-amandelen. Notenmix pistache, gezouten of ongezouten. Seizoensmix. Chocoladerozijnen en, hoe verzinnen die voedseltechnologen het toch, bananentoffeemix. En ik durf opzij te kijken. Ze draagt een oversized wintersportjas die even knalrood is als haar plaknagels. De capuchon is afgezet met een randje nepbont … en daar fluit de telefoon weer. Het geluid heeft iets weg van een vinkenslag. Langzaam loopt ze me voorbij, drukt de telefoon in en luistert. Bazig en boos antwoordt ze: ‘Nee toch … het is toch niet waar … inderdaad … poe zeg … néé … wat een figuur is dat toch … het moet niet gekker worden … nee, en nog eens nee … hij krijgt helemaal niets van me!’. En ze verbreekt de verbinding. Ik kijk naar de inhoud van haar wagentje. Zou ze een feestje hebben? Op een bed van blikken en potten liggen crackertjes, toastjes, smeerseltjes, kaasjes, alles stevig in plastic ingepakt en als slagroom op de taart ligt er bovenop een voordeelverpakking toiletpapier … ook verpakt in plastic …

Ze accelereert, neemt de bocht en verdwijnt uit beeld.

Weer op straat blijft het tafereel door mijn hoofd spoken. Waar doet het me toch aan denken? Die winkelwagen met die vloed aan artikelen, die vrouw erachter, alsof ze onze consumptiemaatschappij zélf voortduwt. Dat kitschkraagje van haar jas, de nepnagels, het geroddel door de telefoon. En dan het schiet me te binnen … het is dat prachtige schilderij in het Frans Hals Museum … hoe heet het ook alweer, die satire op de dolgedraaide tulpenhandel aan het begin van de zeventiende eeuw? En vanuit het niets krijgt mijn oningevulde middag een doel, het museum ligt immers op steenworpafstand …

Direct na binnenkomst koop ik in de museumwinkel de ansichtkaart met het schilderij erop. Ik kijk op de achterkant … o ja … het gaat om Flora’s Mallewagen van Hendrick Gerritsz Pot (uit 1601). Maar er wacht een teleurstelling. Vanwege een tentoonstelling is het museum heringericht en het schilderij hangt er niet. Gelukkig zijn de portretten die Hals maakte hoe dan ook een lafenis om te zien. De blozende wangen van de weldoorvoede schutters of de meedogenloze, ingedroogde gezichten van de regentessen van het Oudemannenhuis. Trouwens, lopend door de gangen: ook hier hoor je niemand fluiten. Gek is dat eigenlijk. In een museum, of andere serieuze gebouwen, fluit je niet. Nee, dat doe je vooral in luchtige situaties, als je tevreden lummelt door een straat terwijl het eerste voorjaarszonnetje schijnt. Je fluit als je innerlijk doelloos bent, zonder targets, vrij van ambitie. Fluiten is eigenlijk een heel gezonde activiteit. Zouden we vaker moeten doen …

In de garderobe probeer ik mijn jas uit een kluwen van mouwen naar voren te trekken … ik duw een knalrode jas met bontkraagje opzij. Zou de vrouw hier ook zijn? Schichtig kijk ik om me heen, maar zie haar niet.

Buiten haal ik de ansichtkaart uit mijn jaszak. Wat een prachtig, hilarisch tafereel is dat toch. Met die Hendrick Gerritsz Pot moet het goed toeven zijn geweest. Ik stap een café in, om de afbeelding nader te kunnen bestuderen. Al snel vind ik op internet het achterliggende verhaal. Het is een satirische, maatschappijkritische allegorie, nog vermakelijker en diepzinniger dan ik in eerste instantie dacht …

Centraal op het schilderij staat een kar, een zeilwagen, in die tijd net ontwikkeld. Kortom: in die dagen een modern en modieus ding, waar je lekker mee over het strand kon scheuren en waarschijnlijk goede sier mee kon maken bij je vrienden. Maar je hebt er wel meewind voor nodig, zo interpreteer ik vrij. Met tegenwind kom je er niet ver mee … en tegenwind was er, in de jaren 1636-1637. De afbeelding refereert namelijk naar de periode van de zogenaamde ‘bollenrazernij’ of ‘tulpenmanie’. Er werd toen gespeculeerd met tulpenbollen, alsof het om goud ging. Ze gingen voor duizenden guldens over de toonbank! Sommige handelaren verkochten de tulpen al voordat ze gepoot werden. Maar na 1637 zakten de prijzen in. De zeepbel knapte. Mensen verloren hun investeringen, met soms grote financiële consequenties. Hoofdpersoon op het schilderij is Flora, de Romeinse godin van de lente en de bloemen. Ze zit bovenop de zeilwagen, met tulpen in de handen. De drie op de kar zittende mannen hebben ronduit geweldige namen: Leckebeardt (de gulzige, die het drinken niet kan laten), Liegwagen (de praatjesverkoper met vlotte babbel) en Gragryck (de gierige die een zak geld vasthoudt). De afgebeelde vrouwen zijn Dame Vergaeral (ze weegt haar geld) en Dame Ydel Hope (haar hoop vliegt als een vogel van haar weg). Achter de zeilwagen loopt een stoet dwaze mensen, de goedgelovige massa hoopt een graantje mee te pikken van die ijdele windhandel. Maar uiteindelijk zal de hele stoet in zee verdwijnen. Zo blijkt de zeventiende eeuw helemaal niet zo lang geleden te zijn. De personages op het schilderij kunnen linea recta naar onze tijd verplaatst worden. Mensen blijven mensen en iedere tijd heeft zo zijn eigen mallewagens. Je ziet de vrolijk verlichte vrachtauto van de postcodeloterij voor je, die je straat (toch weer niet) binnenrijdt. Of de duizenden woekerpolissen die we collectief hebben afgesloten en misschien word je wel miljonair met bitcoins!

Op straat luister ik tóch nog keer. Ik kan het inmiddels niet meer laten. Nee, er klinkt geen gefluit. Alleen stemmen, ronkende auto’s voor het stoplicht, een vliegtuig in de lucht. Het is fluitloos lawaai en ik zie zó drie, vier mensen, gebogen over hun smartphones. Permanent priemt informatie zich bij ons binnen. Notificaties, toetertjes, belletjes, likes. Onze slapeloze reptielenbreinen staan permanent in de waakstand. Tegenwoordig heeft iedereen zijn eigen, individuele mallewagen. En zolang je daar bovenop zit, fluit je niet. Eerst moeten Flora, Leckebeardt, Liegwagen, Gragryck, Dame Vergaeral en Dame Ydel Hope nog even van de kar afstappen.

4 gedachtes over “De mallewagen

  1. Cilia Born

    Door je verhaal ben ik gaan opletten en ontdekte dat ik regelmatig fluit. Nog vaker neurie ik, ook en vooral tijdens huishoudelijk werk of op de fiets. Maar dat telt zeker niet…

  2. André Rooijmans

    Prachtige observatie! En interessant, het zet me aan het denken: is het waar dat we alleen fluiten als we vrolijk zijn? Als dat zo is (en dat suggereer je een beetje) dan zeg je dat de vrolijkheid verdwenen is onder invloed van de ‘digitale wereld’. En dat zou dan weer betekenen dat de hoeveelheid vrolijkheid in de wereld opgeslorpt is door de digitale media. Daar zou dan alle vrolijkheid in verstopt zitten en dát zou dan weer verklaren waarom we daarvan zo graag gebruik maken:)!… is dat vraagstuk ook weer opgelost! Dank je wel!

  3. Frans Olofsen

    Een paar (geanonimiseerde) reacties die binnenkwamen. Ze ondersteunen mijn inschatting over het (minder) fluiten:

    – Ik heb nog eens opgelet, maar waar ik ook kom: geen gefluit te horen.
    – Je wordt er wel vrolijk van, van dat fluiten. ik ga het maar weer vaker doen. Maar, o, digitaal tijdperk, die ons het geheugen voor liedjes en melodietjes heeft afgepakt: wat kan een mens nog fluiten?
    – Mijn vader floot altijd als hij met de fiets thuis kwam van zijn werk, een vast deuntje. Er was veel onschuldige vrolijkheid, herinner ik me. Mijn moeder zong altijd als ze het huishouden deed (Twee reebruine ogen, en dat soort liedjes). Of ze zong mee met de arbeidsvitaminen op de draadomroep. Wie zingt er nog onder het huishouden? Of onder de douche? Ook verdwenen dus. Waarom hielden mensen hier mee op?

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s