Geelster en houtsnip

Zonder een spoor van twijfel rukt het voorjaar op. Onder een mild zonnetje en in een decor van zingende vogels loop ik naar de bushalte voor het gebruikelijke ritje naar mijn werk. Onderweg kijk ik dan altijd nog even naar dat vierkante lapje grond, omzoomd door monumentale eiken. Door het jaar heen verschiet de bodem van kleur en structuur, door de planten die er groeien, de plassen die er liggen, de sneeuw. En nu is er dan de fase van de roze-blauw bloeiende holwortel (zie de foto boven). Deze plant vormt voor mij altijd de ultieme aftrap van het voorjaar.  

Vreemd. Op mijn lapje zit een man op de grond, de benen gestrekt en wijd uiteen, met een camera in de hand. Zijn geel fluorescerende jas, met een ondefinieerbaar logo erop, oogt vrolijk. Ik kan het niet laten en doe een poging tot contact.

‘Wat mooi die holwortel!’

Hij kijkt op, glimlachend: Jazeker!’

Holwortel. In het voorjaar richten de meeste mensen zich op het uitbundige plantaardige werk, de flowers for the millions, de hyacinten, narcissen, krokussen, tulpen. Maar holwortel, de Corydalis bulbosa, wordt vaak overgeslagen. Begrijpelijk is dat wel, want de laaggroeiende plant oogt bescheiden en heeft een korte levenscyclus. In het late voorjaar vind je er al geen spoor meer van terug, tenzij je in de grond gaat graven en de bolvormige wortel eruit haalt. Holwortel is één van onze ‘stinzenplanten’: door de mens aangeplant op landgoederen, boerderijen, oude stadswallen. Vervolgens hebben die zich, in de luwte van de mens, weten te handhaven. Ja, dát is holwortel: wild, met een vleugje mens. Al die andere door en door veredelde bolgewassen zijn uitvergrote menselijke dromen. Trouwens, een leuk weetje over de holwortel: haar zaden dragen een aanhangseltje, een zogenaamd mierenbroodje, dat rijk is aan oliën en koolhydraten. Mieren houden daarvan en slepen de zaden weg. Zo kom je nog eens ergens, als holwortel!

‘Maar …’, zo vervolgt de fluorescerende man, ‘ik ben hier niet voor holwortel!’

Hij wijst naar de geelbloemige plantjes, bescheiden gegroepeerd tussen de wolken holwortels.

‘Die ken ik niet’ zeg ik. ‘Is het een soort lelie?’

‘Ja … geelster!’ Zijn stem heeft een geheimzinnige, samenzweerderige toon.

‘Nooit gezien en dat terwijl ik hier toch vaak langsloop!’

‘Geelster is inderdaad een zeldzaamheid …’

Een vrouw met een hond loopt langs. ‘Ik woon hier in de buurt … waar kijken jullie naar?’

‘Naar holwortel’, zeg ik.

‘Ik naar geelster,’ zegt de man, ‘en om preciezer te zijn … dit is waarschijnlijk de bósgeelster.’ Hij trekt een brede lach: ‘En aan de zaden daarvan groeien mierenbroodjes!’

‘Mierenbroodjes!?’ zegt de vrouw verbaasd. Ze wil doorvragen, maar de hond trekt haar weg.

‘Ja, mierenbroodjes!’ herhaalt de man, met stemverheffing.

‘Die heeft holwortel ook!’ zeg ik. ‘Dan moet het hier dus stikken van de mieren!’

Ik had nog wel wat langer willen blijven, want mijn geelsterman vertelde meer interessante dingen. Maar ik moest mijn bus halen. Hoe dan ook, mijn dag was al goed! Op dat moment wist ik nog niet wat me in Amsterdam zou gaan overkomen … 

Het was een half uurtje later. Ik stapte uit op de laatste halte van mijn bus, op de Zuidas. Dan is het nog een kwartiertje wandelen, langs hoge en minder hoge panden behangen met spiegelende ramen. En toen gebeurde het. Voor mijn voeten, zomaar, midden op de stoep, lag een vogel. Een houtsnip. Ik herkende haar direct, want twee keer eerder maakte ik dit tafereel mee op de Zuidas.

Ik weet die vorige keren nog precies. Het was in november. Dan vliegen de houtsnippen weg van de lage temperaturen die in het noorden heersen en passeren daarbij ons land. In het voorjaar maken ze de tegenovergestelde beweging. De vogel aan mijn voeten is dus een voorjaarsexemplaar en vloog in noordelijke richting naar het broedgebied, waarschijnlijk ergens in Scandinavië. Dat vliegen doen ze in het donker. In de bossen gaat dat goed, bomen weten ze goed te ontwijken. Maar hier, met al die spiegelramen, gaat het vaak fout en knallen ze er tegenaan. Dat krijg je met bolle ogen die hoog en op de zijkant van de kop zijn geplaatst. Handig om roofvogels in beeld te krijgen, maar breed, driedimensionaal vooruitzien is dan lastig. De houtsnip heeft zich nog niet aangepast aan de Zuidas, die er, vanuit vogelhistorisch perspectief, nog maar kort staat.

Zachtjes tik ik tegen het beestje aan. Misschien is hij nog verdoofd door de botsing. Maar mijn houtsnip is morsdood. Toch oogt dit dier nog prachtig. Door de lange, buigzame snavel, het subtiele, ingetogen verenpatroon. Logisch dat dit een bosvogel is, die meestal op de bodem vertoeft. Daar valt ze visueel weg tegen de achtergrond. Daarom vlucht ze ook niet bij naderend gevaar, maar drukt zich plat op de bodem en houdt zich dan bewegingsloos stil. Maar hier ligt ze vol geëxposeerd naar de omgeving. De Zuidas is een slagveld voor houtsnippen. En nu moet ik toch écht verder, anders kom ik te laat … deze voorjaarsdag is een hordenloop … holwortel … geelster … houtsnip …

In de loop van de dag kijk ik nog een paar keer naar de foto’s die ik maakte. Waarom heb ik haar daar eigenlijk laten liggen en niet meegenomen om ergens te begraven? 

Aan het eind van de middag, op weg naar huis, loop ik weer langs de plek des onheils. Van mijn houtsnip is niets meer te bekennen. Ik kijk om me heen en speur in de beplante groenstrook die in het brede voetpad is aangelegd. Niets. Nada. Niente. Ik kijk omhoog langs de spiegelwand van het kantoorgebouw en voel ineens diepe empathie voor de houtsnip, voor deze schuwe, kwetsbare bosbodembewoner die in het donker, laagvliegend, door de Zuidas is getrokken, tot een spiegelwand haar tegenhield. Houtsnip en Zuidas, het is een onmogelijke combinatie. Het is de zwartbruine bosbodem versus de spiegelende wanden van de kantoorkolossen. Een ongelijke strijd.

Ik mijmer nog wat in mezelf, tot de glaswand zich opent. Een man stapt naar buiten. Door zijn kleding oogt hij als een beveiliger. Ik voel me een beetje betrapt, maar het ijs breekt omdat hij vriendelijk kijkt.

‘Zoekt u de vogel?’

‘Ja … de houtsnip!’

‘O, is het een houtsnip … ik heb hem opgepakt en nog even in de koelkast gelegd, maar ja, dat kan natuurlijk niet in zo’n gebouw. Vanmiddag heb ik hem begraven!’ Hij loopt naar de groenstrook en wijst naar een plekje omgewoelde aarde, achter een bordje met ‘verboden te parkeren’ erop.

‘Mooi beestje toch?’ zeg ik, om het ijs verder te breken. En ik vertel uit de losse mouw wat feitjes over de houtsnip. De man is onder de indruk en kijkt licht beduusd. ‘Dus ’s nachts’, herhaalt hij, ‘als wij thuis zijn, vliegen hier houtsnippen rond!’

We nemen afscheid en ik loop naar mijn bushalte. De Zuidas is een hallucinante plek. Meer absurde dingen kun je hier tegenkomen. Zo nestelen bovenop het donkere, hoge ABN-AMRO-gebouw, op de eenentwintigste verdieping, al jaren slechtvalken, te volgen via een livecam. En hoe zal het zijn met het paartje broedende scholeksters dat ik een paar jaar geleden zag op een plat dak?

Bijna thuis loop ik weer langs mijn lapje met de wolken holwortels. Het is even zoeken, maar daar is ze, geelster. Ja, hoe ben je hier eigenlijk gekomen? Jezelf verspreiden doe je niet immers zo snel, met die bolletjes in de bodem. En je zaden worden dan wel door mieren verplaatst, maar ver komen die niet. Ik vermoed dat er een mensenhand achter je aanwezigheid zit verscholen. Iemand moet de bolletjes hier gepoot hebben. Dat is de Nederlandse natuur. Direct of indirect, vroeger of later, kom je altijd de mens tegen, of het nou om holwortel gaat, geelster, houtsnip of welk ander wezen dan ook.

2 gedachtes over “Geelster en houtsnip

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s