Iemand vertelde me over een wandeling: ‘Een rondje om het Naardermeer … prachtig … en zó dicht bij Amsterdam!’
‘En …?’ reageerde ik, met een kwinkslag. ‘Heb je de groeten gedaan aan Jac. P. Thijsse?’
Stilte. Openvallende mond. ‘Sjak-pee-teisse …?’
‘Ja … Jac. P. Thijsse … ken je die naam dan niet?’
‘Nee …’ klonk het, licht verontschuldigend.
Tja. En dan te bedenken dat Thijsse (1865-1945) het Naardermeer van de ondergang heeft gered. Amsterdam wilde er namelijk een vuilstortplaats van maken. Maar Thijsse trok aan de bel. In 1905 werd, ter redding van die ‘waardeloze plas’, de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten opgericht. Met succes. Zo werd het Naardermeer het eerste beschermde natuurgebied van Nederland en startpunt voor de hedendaagse natuurbescherming. Maar Thijsse deed méér. Hij was onderwijzer, leraar, veldbioloog en schrijver van een groot aantal artikelen en boeken over de natuur, waarvan de Verkade-albums wel het meest bekend zijn. Door al die geschriften heeft hij in belangrijke mate bijgedragen aan de popularisering van ‘de natuur’ en een breed draagvlak gecreëerd voor de nationale natuurbescherming.
Een dag later toch maar even een mini-enquête gehouden. Aan welgeteld zeven, niet al te jonge mensen vroeg ik of ze Thijsse kenden. Werkelijk niemand wist van de hoed en de rand, één persoon wist wel te vertellen dat er ‘een tuin’ naar hem is vernoemd. En dan te bedenken dat het dit jaar een heus (gierend stil verlopend) Thijsse-jubileumjaar is: 150 jaar geleden werd hij geboren.
Ter compensatie van al die vergetelheid duik ik in mijn boekenkast, op zoek naar Thijsse. Nee, dat viertal boeken van zijn hand zal ik nooit wegdoen … ik trek mijn exemplaar van Omgang met planten uit de rij … alleen al de titel is genieten … lekker archaïsch … en een statement … planten zijn geen dingen, maar levende wezens waarmee je een relatie aan kan gaan, ‘omgang’ mee kan hebben. En als je dan gaat bladeren, blijf je bij Thijsse altijd ergens hangen, bij een dier, een plant, een landschap, een waarnemingsavontuur. Soepel schrijvend neemt hij je mee, in een exacte en tegelijk beeldende stijl. De vitaliteit spat er vanaf. Thijsse lijkt permanent verwonderd te zijn, grenzeloos nieuwsgierig. Bovendien laten zijn woorden vrij omdat ze niet moraliseren. Ze begeven zich in het hier-en-nu en zijn één grote lofzang op het leven. Soms lijk je met hem mee te lopen op één van zijn excursies. Zo stuit ik tijdens het bladeren op het volgende pareltje: ‘Op de 26ste mei 1907 ben ik van negen tot twaalf uur bij eenzelfde troepje Ereprijs gebleven. Dat is een heel plezierig werk, veel aardiger dan uren achtereen op een kantoor, in school of over een boek. Je moet het ook niet opvatten als gevangeniswerk, en het plekje zo kiezen dat je tegelijk een mooi stukje van Nederland kunt overzien, waar goed gezelschap van vogels te vinden is.’ Prachtig … drie uur lang bij ‘eenzelfde troepje’ planten … daar kun je in onze overprikkelde eenentwintigste eeuw niet mee aankomen!
De dagen erna laat het citaat me niet los. Wat een geduld, trouw, passie … en als vanzelf ga je dan nadenken over je eigen concentratieboog. Hoe lang zou ik, hedendaags exemplaar van de soort Homo zappens, bij ‘een troepje’ kunnen zitten? En zo daagt Thijsse, 108 jaar na dato, me uit. Daarom fiets ik op een beloftevolle zomerochtend naar de Kennemerduinen, om me daar over te geven aan drie uren waarnemen. Om zo dicht mogelijk op de huid van Thijsse te kruipen rijd ik naar de oude en hoge binnenduinen bij Bloemendaal, waar hij lange tijd woonde. Daar kies ik een duintop met zwarte dennen die daar ooit, op zijn advies, zijn aangeplant, ter voorkoming van zandverstuivingen. Ik zet mijn fiets tegen een boom en struin via een reeënpaadje door het struweel, totdat ik uit zicht ben. Op een mooi plekje spreid ik een doek uit over de grasachtige onderbegroeiing. Dat voelt een beetje als een slappe daad, maar door al dat venijnige gedoe met die teken en de ziekte van Lyme lijkt het me tóch verstandiger.
Ik neem plaats … en dan maar zitten … en waarnemen …
Het is stil. Hoog in de lucht vliegt een vliegtuig, vaag in de verte zoemt de Zeeweg. De wind ruist langs de dennennaalden, insecten vliegen door het tegenlicht. De tijd gaat stapvoets en het begint al aardig warm te worden. Na ongeveer een half uur merk ik dat mijn aandacht verslapt en mijn oogleden zwaar aanvoelen … ik kan hier toch moeilijk in slaap gaan vallen … Thijsse zou inmiddels series waarnemingen hebben gedaan! Om wakker te blijven sta ik op en ijsbeer wat. Ik pak de doek op om hem op een beter plekje te leggen … maar dan valt mijn oog op kleine, zwarte stippen op de lichtgekleurde stof … het is niet te geloven … in één oogopslag tel ik tien, elf, twaalf, dertien teken … en mijn Thijsse-project implodeert … ik stop de broekspijpen in mijn sokken, prop de doek in mijn rugzakje en loop met grote stappen door de kniehoge, met teken verzadigde vegetatie, terug naar mijn fiets …
Bij de uitgang van het duingebied besluit ik het bezoekerscentrum in te gaan, naar het Duincafé. Even bijkomen van de teleurstelling met een biologisch capucinootje. Het is er nog stil. Lichtelijk uit het veld geslagen mijmer ik over mijn mislukte project en ben boos op mezelf … natuurlijk … die ziekte van Lyme is, onderkoeld gezegd, verre van een pretje … maar om dan zó neurotisch te reageren op die teken … ik voel me een gedegenereerde, angsthazige bioloog … moet ik dan voortaan braaf op het pad blijven, mezelf condomiseren, volsprayen met DEET? Misschien moet ik maar gewoon thuisblijven en mijn tuin volledig gaan betegelen …
Bij het tweede capucinootje dagdroom ik weg naar al die onbezorgde jeugdherinneringen. De natuur in Amsterdam. Geen gedoe met teken. Je kende ze niet eens. Ja, je had muggen, bijen, wespen, maar die joeg je weg of sloeg je dood. Irritante beesten, maar ze brachten tenminste geen ziektes over. Onbezorgd ragde je door de bosjes en struiken. Ik herinner me de reusachtige iepen langs de grachten, als de pilaren van kathedralen. Het IJ was als een oceaan. Op de kleuterschool gingen we met de juf naar het Sarphatipark. De monumentale kastanjebomen oogden in de winter kaal en streng. In het voorjaar voelden we aan de kleverige knoppen. In de herfst kletterden de kastanjes naar beneden en we vochten om de mooiste exemplaren, die we in onze broekzakken lieten glijden, in de ijdele hoop dat ze bleven glimmen. Of we namen ze mee naar school en maakten er, met stokjes en ijzerdraad, herfstpoppetjes van. De bladeren sorteerden we op kleur, legden ze onder dun tekenpapier en toverden met potloden het nervenpatroon tevoorschijn. Of we stopten ze thuis in het dikste boek om ze daar later, gedroogd en fragiel, uit te halen … Amsterdam was mijn Arcadië.
Maar dan, onverbiddelijk, als een dief in de nacht, komt de breuk, de ontnuchtering, de ontmaskering van het sprookje. Je gaat anders kijken, anders waarnemen. De juf, waarnaar je al jaren bewonderend opkijkt, blijkt een dikke pukkel op haar kin te hebben. Je lacht om de gymnastiekmeester die tijdens het voordoen van de oefeningen last heeft van zijn bierbuik. Je wordt verstandiger, berekenend, strategisch, slim. Langzaamaan doet de Grote Wereld haar intrede. De magie van de jeugd verdampt, die mystieke band met de natuur desintegreert. Ik weet het nog goed, een jaar of negen was ik. Een zomers strand met oostenwind, dat wil zeggen: ‘kwallenwind’. Bij bosjes lagen ze langs de vloedlijn, als gestrande UFO’s. Als stoere jongens vormden we de ‘kwallenbrigade’. Met scheppen lepelden we de weerloze geleipuddingen op en wierpen ze in een kuil. Daarna volgde het rituele hoogtepunt: gillend en joelend hakten we de kwallen in stukjes …
Ja, zo vraag ik me af, op de fiets, terugrijdend op veilig asfalt … hoe zou Thijsse met de schaduwkanten van de natuur zijn omgegaan … met al die kwallen, wespen, ratten, muggen, teken?
Thuisgekomen loop ik direct naar mijn boekenkast en zoek naar dat kleine boekje van zijn hand … een tijdje terug kreeg ik het in handen, maar las het nog niet … misschien spreekt hij zich daarin uit over die donkere kant van de natuur … daar is het … breekbaar, dun, rafelig, vergeeld … een monografie met de titel Van muggen en malaria … uitgave 1924 … wat een prachtig kleinood en wat een bijzonder gegeven: nog geen eeuw geleden kwam in Nederland nog een vorm van malaria voor (de anderdaagse koorts). Aan Thijsse werd gevraagd, ‘ter bevordering van de bestrijding’, een boekje te schrijven. Direct is er die typische, Thijssiaanse stijl. En er valt iets op: hij begint niet, zoals je zou verwachten, met afschrikwekkende verhalen over stekende muggen en verwoestende malariaparasieten. Nee, eerst beschrijft hij nauwgezet en bijna liefdevol de mug, ondersteund door prachtige, zelfgemaakte tekeningen.
Toch is het geen naïef, romantisch boekje. Thijsse spreekt zich overduidelijk uit vóór bestrijding, waarbij het ‘van het allergrootste belang is, dat men zijn tegenstander kent in al zijn kracht en in al zijn zwakheid’. Maar in de volgende zin voegt hij daar aan toe: ‘En nu moet het mij al dadelijk van het hart, dat die kennismaking, buiten zijn praktische waarde als strijdmiddel om, buitengewoon aangenaam is. De mug, zoowel als de larve, zijn bewonderenswaardige wezens.’ Daarna geeft hij een advies: ‘Als een mug, op bloed belust, eens op uw hand komt zitten, laat het dier dan eens voor één keer zijn gang gaan’. Wel eerst even checken of hij malaria zou kunnen overdragen en ‘blijkt dat het geval te zijn, sla hem dan maar dood.’ Zo blijft Thijsse, ook bij de minutieuze beschrijving van een potentieel ziekteverwekkend dier, helemaal Thijsse. Hij observeert de mug uitputtend, tekent haar, doet eigen experimenten. Maar tegelijkertijd behoudt hij zijn openheid, verwondering en bewondering voor het dier. Nee, Thijsse was, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, en hem zelfs verweten werd, niet naïef. In eerste instantie lijken zijn teksten inderdaad onschuldig van karakter te zijn. Toch wist hij als geen ander, hoe in zijn tijd natuur en landschap onder druk stonden. Maar humeurig werd hij daar niet van. Een enkele keer liet hij wel eens iets doorschemeren van zijn bezorgdheid. Zo schrijft hij in een ongepubliceerd manuscript over de aanleg van de Afsluitdijk: ‘Niet zonder aandoening zagen we aan den vooravond van de afsluiting het laatste kwalletje nog naar binnen gaan’. Thijsse strijdt, maar op een zachte manier, zonder te polariseren, zonder vijanden te maken: ‘We spreken niet over wat we verloren, maar wat we behielden en als nieuw verwierven’. Fraai komt die levenshouding naar voren in zijn ex libris.
Boven zijn naam de stralen van een opgaande zon. Eronder takken met spreeuwen. En dan dat schitterende woord: ‘Onbekommerd’. Ja, wat is dat eigenlijk, ‘onbekommerd zijn’? Het is niet dommig zijn, of naïef, of op een lege manier luchthartig. ‘Zonder kommer’ kan je pas zijn als je kennis hebt en die combineert met wijsheid en verwondering. Dát is wat Thijsse deed: hoofd én hart laten spreken. Ook als het over steekmuggen gaat. Over teken heeft hij niet geschreven. Maar zonder twijfel zou hij ook deze dieren ‘onbekommerd’ benaderd hebben.
Over waarnemen gesproken, Frans, prachtig.
Al is je troepjespoging jammerlijk mislukt, je schrijven doet mij toch heel Thijssiaans aan!
Dank Frans voor de heldere schrijfstijl en de transcendente boodschap.
Ik woon in Leidsche Rijn, een nieuwbouwwijk in de oksel van de A2 en de A12. Omdat bewoners behoefte hebben aan recreatieve routes en natuurbeleving is daar een park ontwikkeld. In de traditie van Utrechtse parken (Wilhelminapark, Juianapark) heeft het de naam Maximapark gekregen. Door het park loopt een strook feestasfalt en die strook zou oorspronkelijk de naam Jac. P. Thijsselint krijgen. Naast dat lint is flink gezaaid en er groeit cichorei, kaardebol en laatst ontwaarde ik er een ‘troepje’ ratelaars.
De ins en outs van de discussie ken ik niet maar allerlei krachten hebben bepaald dat de naam Jac P. Thijsselint niet toegestaan was en nu heet de strook alleen nog maar Het Lint.
Onbekommerd draai ik er mijn rondjes op de skeelers terwijl ik het volgend versje laat rondzingen in mijn gedachten:
Ik peins- mijn hart erkent het niet-
Hoe alle wezen eenzaam is
Hoe uit bezit en uit gemis
Dezelfde moeheid overschiet,
(Fragment uit Lentemaan van P.C. Boutens)
Wat een ongemeen fraai en diep gedicht, Aalt, dank je wel. Het zou een onderzoek waard zijn, waarom Jac. P. is verwijderd en het weinig zeggende woord ‘lint’ ineens met een hoofdletter geschreven wordt. Ik vermoed dat Thijsse zelf er niet echt moeite mee zou hebben gehad, ‘onbekommerd’ als hij was.
Wat mooi … Salicornia is uit z’n zomerslaap ontwaakt en belooft een zonnige herfst. Zó kijken naar wat ons omringt en overvleugelt. Ontvankelijk en realistisch. Inspirerend hoor!
Prachtig, dank je!
Dankjewel, inspirerend weer. Enne 3 uur… da’s één aflevering Zomergasten:)
Maar dan zit je lekker onderuit op de bank …
ooops – opgevoed met de Verkade albums – natuurlijk heb ik die als bibliothecaris in de huisbibliotheek – was als kind geobsedeerd van de plaatjes … mooi ook dat EX LIBRIS-kaartje van Jac.P. – dat was toendertijd gebruikelijk – plakte je in al je boeken – zeker wanneer je ze uitleende – mooie ondertitel / eigenschap ook – ik hoop ook zo in het leven te staan …..
Nu moet ik van de week even door het Sarphatiepark wandelen …
De titel van het monument dat Jan Wolkers maakte als eerbetoon aan Thijsse (Den Burg, Texel) heet ook ‘onbekommerd’.