Een wonderlijke bewoner van boomkronen, de maretak. Hij wortelt niet in de bodem en hangt, als een ronde, groene bol, hoog in de boom, ‘hemelwaarts’. Een plantaardige grensganger bij uitstek! De maretak die wij in Europa kennen (onder de Latijnse naam: Viscum album, andere synoniemen zijn ‘vogellijm’ en ‘mistel’) groeit bij voorkeur op kalkrijke bodems. Bij ons komt hij alleen algemeen voor in het kalkrijke gebied van Zuid-Limburg (ten zuiden van Sittard) waar hij een voorkeur toont voor het zachte hout van met name populieren en appelbomen. Wat bij de volwassen maretakken direct opvalt is de groeiwijze: de enorme kogelronde bollen (van soms meer dan een meter in doorsnede) die in de boomkronen fraai tegen de lucht afsteken. Die bolvorm is ongewoon want planten hebben gewoonlijk een op het zonlicht georiënteerde gestrekte gestalte. Bijzonder is verder dat de mistel een halfparasiet is. Via kleine zuigworteltjes neemt hij (of zij, want de planten zijn van gescheiden geslacht) water met daarin opgeloste mineralen op uit de gastheer op. ‘Gewoon’ plant is hij door het vermogen om met zijn bladgroen zonlicht op te nemen en dat als energiebron voor zijn stofopbouw te gebruiken. Zoveel is vreemd aan deze plant!
Kijk eens naar de bloemen. Eigenlijk is ‘bloemen’ niet het goede woord voor deze onopvallende structuren die eigenlijk niet meer zijn dan een paar primitieve schubjes. Er zijn geen kelk- of kroonbladeren, geen ingewikkelde voortplantingsorganen als meeldraden en vruchtbeginsels. Aangelokt door de zachte geur, die nog het meest lijkt op die van een mango, weten vroege bijen in januari en februari het stuifmeel te vinden, dat ze vervolgens naar de vrouwelijke planten brengen. Na de bevruchting ontstaan de kermerkende witte bessen die veel mensen het liefst zien in de takken mistletoe in de kersttijd. Verse bessen zijn doorzichtig en dat is noodzakelijk want het zaad dat er binnenin zit sterft in het donker binnen een paar dagen af. Ook dit is weer een afwijkende eigenschap voor een plant want meestal ontkiemt dat in het donker.
De mistel groeit in bomen. Maar hoe komt hij daar terecht? Behalve door toedoen van de mens kan dat alleen door de tussenkomst van vogels, vooral lijsters. Die braken de opgegeten zaden op of poepen ze uit. Het kan ook anders: de bessen van de vogellijm zijn namelijk buitengewoon kleverig en blijven soms aan de snavels van vogels plakken. Om ze kwijt te raken strijken die hun snavels af en verspreiden zo de bessen. Daarna volgt de ontkieming, geheel in het volle licht! De karakteristieke bolvorm van de maretak laat echter nog lang op zich wachten, want hij is een langzame groeier. Pas na pakweg tien jaar tekent deze vorm zich af.
Ook buiten de biologie trekt de maretak zijn sporen, zoals in de Europese mythologische geschiedenis. De oudste geschreven bron over het gebruik van maretakken stamt uit de eerste eeuw na Christus en is afkomstig van de Romein Plinius (de toverdrank uit het verhaal van Asterix en Obelix is rechtstreeks van hem afkomstig). Maar de mistel gaat nog verder terug in de tijd. Een pijl van maretakhout speelt een cruciale rol in de Edda-liederen, de uit voorchristelijke tijden stammende goden- en heldenliederen uit Noorwegen en IJsland. Die zijn weliswaar pas aan het eind van de 13e eeuw op schrift gesteld, maar in feite veel ouder. Eeuwenlang werden ze mondeling overgedragen. In de mythe van Balder speelt de maretak een hoofdrol. Balder is de stralend mooie zonnegod, de zoon van de belangrijkste god Odin en zijn gemalin Frigg. Driemaal achtereen droomt hij dat hem het leven zal worden benomen. Zijn verontruste vader besluit om een orakel te raadplegen. Bij het graf van een zieneres verneemt hij de afschuwelijke waarheid. Uitgerekend Balder’s broer, de blinde Hödur, zal hem doden:
Ik zag Balder, het bloedige offer, Odins kind, ik zag zijn toebedeeld lot: een loot, volgroeid, stond hoog in het veld, rank en slank zag die mistel eruit. Toen werd die scheut, die zo slank leek, een vervaarlijk wapen: Hödur leerde schieten.
Als Frigg dit alles hoort besluit ze om de wereld in te trekken en alles en iedereen een eed af te laten afleggen die Balder moet beschermen. Alle aardse en goddelijke wezens beloven hem te sparen. Maar het onvermijdelijke sluipt binnen als een dief in de nacht. Het is de listige en jaloerse Loki die, vermomd als een oud vrouwtje, Frigg bezoekt en haar overhaalt de hele geschiedenis over de eed te vertellen. Zo komt hij te weten dat de maretak als enige géén eed heeft afgelegd. Immers, zo zegt Frigg, een plant die als een kind door een boom moet worden gedragen hoeft geen eed af te leggen. Die is te jong en te onschuldig! Kinderen zijn geen moordenaars! Gewapend met deze kennis snijdt Loki een pijl van maretakhout en gaat daarmee naar de blinde Hödur, Balder’s broer. Die wil maar al te graag een keer met een pijl schieten! Loki pakt diens hand, legt er de pijl in en nietsvermoedend doorboort Hödur zo het hart van zijn broer. Loki’s genot is echter van korte duur, want de list komt uit. Vastgeketend aan een rots druppelt een giftige slang tot aan de Laatste Dag speeksel in zijn ogen. Voor Balder bereiden de Goden een laatste eer: op een brandend schip vaart de zonnegod naar de andere wereld, iedereen verloren en verslagen achterlatend.
Het is een dramatisch verhaal dat lijkt te zeggen dat Hödur niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk blind is. Hij ervaart niet meer de goddelijke wereld, hij is geheel op zichzelf verlaten. Een moderne god (of halfgod of mens?) in een oeroud verhaal. Hödur is het die Balder, die godeszoon, doodt. Loki is de kwade maar noodzakelijke sleutel in dit geheel. Hij fungeert als een soort voorchristelijke Judas die door zijn daad ook iets mogelijk maakt: de mens kan zich op aarde tot een vrij wezen ontwikkelen dat zelfstandig het onderscheid tussen goed en kwaad moet leren maken. De maretak staat in dit beeld op de drempel van twee werelden, met één voet in de wereld van vóór de zondeval, met de ander op aarde. Een mythologische grensganger! Maar er zit ook een hoopvolle kant aan het verhaal uit de Edda. Een happy end is blijkbaar van alle tijden, want, na een apocalyptische strijd, gebeurt het volgende:
Akkers wassen schoon ongezaaid het boze wordt beter, Balder zal komen: Hödur en Balder beiden verzoend.
De broers verenigen zich en een nieuwe wereld breekt aan. Ook hier blijkt weer de dubbele aard van de maretak. Eerst was hij een fatale doodsspeer en verdreef de mens uit het paradijs. Maar, na de vereniging van de broers, was de maretak ook een levenstwijg en maakte de ontwikkeling van de vrije mens mogelijk. Zo verenigen zich twee polaire eigenschappen in één plant. Misschien is het wel daarom dat we de mistletoe in de kersttijd letterlijk boven een ‘grens hangen’, boven een drempel of ingang van het huis.
Literatuur: Goud in groen, over het verborgen leven van de maretak, door Willem Beekman en Frans Olofsen, uitgeverij Indigo