Het is een valkuil die al bestaat sinds Darwin zijn theorie in 1859 ontvouwde: de discussie over evolutie eindigt in die over religie. We zullen het nooit weten, maar ik durf te wedden: Darwin zou nooit in die valkuil zijn gestapt. In het vorige bericht over evolutie schreef ik het al: hij was niet a- of antireligieus, maar agnost. Hij erkende dat je nooit alles van het leven kunt begrijpen: ‘Het mysterie van het begin van alle dingen is door ons niet op te lossen.’ Darwin gaf daarmee een boedelscheiding aan: gebruik de evolutietheorie niet voor gebieden waarvoor ze niet gemaakt is, zet religie en wetenschap niet als kemphanen tegenover elkaar, laat ze elk in hun eigen domein. Darwin introduceerde, met zijn natural selection, een concept om (de ontwikkeling van) het leven te begrijpen en niet hoe dat leven als zodanig is ontstaan. Het zijn niet alleen de extreemgelovigen die in deze valkuil stappen. Evengoed zijn er, aan de andere kant, materialistische denkers die dezelfde fout maken. Zij vormen de evolutietheorie bijna om tot een alternatief geloof. Ik zal twee voorbeelden van deze denkers geven: Daniel Dennett en Richard Dawkins.
De filosoof Dennett opent zijn mega-opus Darwins gevaarlijke idee (1995) met een romantische passage, een jeugdherinnering. Het is zomer, lang na zonsondergang. De hemel is helder, het kampvuur brandt, het hout knettert, de maansikkel knipoogt en de sterren fonkelen duizendvoudig. Een kinderlijke verliefdheid hangt in de lucht. Een jongetje van een jaar of acht zit erbij en zingt het lied mee:
Tell me why the stars do shine
Tell me why the ivy twines
Tell me why the sky’s so blue
Then I will tell you just why I love you
Because God made the stars to shine
Because God made the ivy twine
Because God made the sky so blue
Because God made you, that’s why I love you
Dennett gebruikt het kampvuur, en de ermee verbonden gevoelens van warmte, verbondenheid en koestering, als beeld voor de mensheid. Want die moet volwassen worden en eindelijk eens de consequenties trekken uit Darwin’s evolutietheorie. Zet definitief een streep onder de hegemonie van die aloude Klassieke God, zegt hij in allerlei toonaarden. In het hoofdstuk ‘een lofrede op de biodiversiteit’, is zijn toon bijna religieus van aard. Hij neemt de lezer mee in zijn verbazing over de complexiteit van de ‘Stamboom van het Leven’. Inderdaad: gespeld met hoofdletters. Bijna devoot schrijft hij over die Stamboom: ‘Ik kan niet tot hem bidden, maar ik kan getuigen van zijn pracht. Deze wereld is heilig’.
De Stamboom als alternatieve God?
Ook Darwin worstelde, op zijn manier, met dat dovende kampvuur. Als twintiger schreef hij, na een tocht door een Braziliaans regenwoud: ‘Het is niet mogelijk een gepast beeld te geven van de hogere gevoelens van verwondering, eerbied en devotie die de geest doen volstromen en verheffen.’ Maar vele jaren later, aan het eind van zijn leven, schrijft hij in zijn autobiografie: ‘De geestestoestand die vroeger bij mij werd opgewekt door indrukwekkende landschappen, en die nauw verbonden was aan een geloof in God, verschilde in essentie niet van wat het gevoel van verhevenheid wordt genoemd. En hoe moeilijk het ook moge zijn om de oorsprong van dit gevoel te verklaren, als een bewijs voor het bestaan van God kan het niet worden aangevoerd.’ En: ‘Nu kan het indrukwekkendste landschap dergelijke overtuigingen en gevoelens niet meer opwekken in mijn geest.’ In dezelfde autobiografie noemt hij zichzelf ‘kleurenblind’. Maar het bijzondere van Darwin is dat dit diepe, existentiële gevoel niet leidt tot een areligieuze of antireligieuze levenshouding. Hij houdt zijn oordeel in, kleurenblind zittend bij dat gedoofde vuur, en zegt: weet dat je niet alles weet.
Voor Dennett, hoewel doordesemd met Darwin’s gedachtegoed, is een agnostische attitude niet weggelegd. In Darwins gevaarlijke idee daagt hij de lezer uit. Als we het als mens niet meer weten, en ons vol verbazing op het hoofd krabben over al die complexiteit – dat spinnenweb, die termietenheuvels – roepen we de hulp van ‘boven’ in. Uit onmacht introduceren we in onze bewijsvoeringen allerlei geestelijke principes, die hij ‘hemelhaken’ noemt. De moderne mens zou het met ‘kranen’ of ‘algoritmen’ moeten doen. Hij doelt daarmee op simpele, geestloze, mechanische en rationele ‘denkstappen’ die met feilloze betrouwbaarheid kunnen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld behulp van computers. Er bestaan natuurlijke algoritmen, zoals het ontstaan van seksualiteit tijdens de evolutie, en kunstmatige, zoals genetische manipulatie. Algoritmen geven een onomkeerbare duw aan de evolutie en scheppen, eenmaal ontstaan, de voorwaarden voor weer nieuwe algoritmen. Zo versnelt de evolutie zichzelf, als een autokatalytisch proces. En al lijken de resultaten van de evolutie soms nog zo complex, zo wonderlijk, en lonkt het gebruik van de hemelhaken, ‘het eraan ten grondslag liggende proces bestaat altijd uit niet meer dan een aantal automatische algoritmische stappen die elkaar opvolgen zonder tussenkomst van een intelligentie’. Vaarwel Klassieke God, zo luidt de boodschap van Dennett, het leven is door ‘niemand’ in gang gezet, maar ‘gebeurde gewoon, toen de tijd er rijp voor was’.
Onmogelijk is het die andere extreme denker te ontlopen: Richard Dawkins. In het leger van relativisten loopt hij al jaren in de voorhoede. Dat begon al met zijn bestseller The selfish gene (1976), waarin hij het dierlijke én menselijke gedrag, ook het sociale, een dwingende biologische basis gaf: ‘We zijn overlevingsmachines – robotten die blind geprogrammeerd zijn om de egoïstische moleculen, die we genen noemen, te laten overleven’. In zijn Het toppunt van onwaarschijnlijkheid (1996) trekt hij ten strijde tegen het veel door anti-Darwinisten gebruikte argument, dat de complexiteit van het leven strijdig is met het evolutiedenken. Kijk hoe een spin zijn web weeft, hoe de Australische kompastermiet zijn nesten als ‘wolkenkrabbers’ in een perfecte noord-zuidlijn situeert! Dawkins is ook onder de indruk, zeker, maar ‘hemelhaken’ heeft hij niet nodig. Met geavanceerde computerprogramma’s kun je de vorm van een spinnenweb beschrijven. En meer dan dat, zo verwacht hij: ‘Vleugels, skeletten, tanden, klauwen, vinnen en veren lenen zich in principe allemaal voor computermodellen (…) Als u dat wilt kunt u alle genen van alle populaties over de hele wereld beschouwen als een reusachtig computerprogramma’. Alleen nog de stekker in het stopcontact scheidt de virtuele wereld van de reële wereld.
Nog steeds is Dawkins actief, en schrijft de ene na de andere succestitel, zoals recentelijk God als misvatting (2006). Het is een razend knap geschreven boek, toonbeeld van rationalisme, atheïsme en, als je de toon proeft, antitheïsme. We hebben God verloren, en dat is onvermijdelijk, zegt hij. Maar gelukkig is er ‘de wetenschap’ die dit verlies (deels) opvult: ‘Als het ter ziele gaan van God een leemte achterlaat, zullen verschillende mensen die lacune op verschillende manieren vullen. Bij mijn manier komt een flinke dosis wetenschap kijken; het eerlijke en systematische streven om de waarheid achter de reële wereld op het spoor te komen.’ Overigens staat het volgende boek van Dawkins op stapel. Het gaat over … evolutie.
Bij Dennett en Dawkins is de Klassieke God, die van ‘bovenaf’ komt, dood. Zij spreken over een ander creatief beginsel, over een autonome kracht die van ‘onderaf’ komt, vanuit de materie zelf. Het gaat dan niet om materie in de klassieke, statische, ééndimensionale betekenis. Want die is ‘geestloos’, zo dood is als een pier. De ‘moderne’ materie is zelforganiserend, bijna levend, bezield van karakter. Pantheïsme in een nieuw jasje! Toch, hoewel Dennett en Dawkins door en door (extreem) Darwinistisch denken, doen ze in mijn optiek geen recht aan Darwin. Want ze halen, om hun a- en antitheïstische ideeën te ontwikkelen, de mens Darwin los van zijn theorie. En dat is (een dood)zonde.
Een interesante link over Darwin staat in het bookreview van de zondageditie van The New York Times (klik hier)