De Gustav Mahlerlaan

De muziek van Gustav Mahler herbergt alles wat je als mens innerlijk kunt ervaren: passie, hysterie, nostalgie, natuur, platonische en aardse liefde, ironie, strijd, onmacht, aanvaarding, rebellie, lot, opstanding. Tragiek en humor gaan bij hem hand in hand, het verhevene en het bespottelijke, het pathetische en het banale. Als je de gekrochten van de ziel wilt leren kennen, luister dan naar hem. Honderdvijftig jaar geleden werd hij geboren en, in 2011, overleed hij honderd jaar geleden. Vandaar dat we momenteel een tweejarig ‘Mahlerjaar’ hebben.

Ik moest aan hem denken, toen ik in Leiden was, en in de Breestraat liep. Daar was Mahler ook, in wat nu een vestiging is van Vroom en Dreesmann. Een fraai pand is dat, aan de buitenkant, vooral dat classicistische, zeventiende eeuwse, met beelden behangen front. Er staat een wonderlijke naam op: ‘In den vergulden Turk’.

Mahler en Leiden. Dat zit zo.

Op zijn eenenveertigste ontmoet hij de veel jongere Alma. Ze krijgen een ingewikkelde relatie. Mahler eist volledige dienstbaarheid, en krijgt die, maar niet volledig. Alma heeft geheime liefdesrelaties. In 1907 volgt die grote ramp, de dood van hun dochtertje en ontwikkelt de chronische hart(klep)ziekte zich verder. In 1910 begint Alma een nieuwe buitenechtelijke relatie, en die komt uit. De zieke Mahler is gebroken. Hij maakt afspraken met psychoanalyticus Sigmund Freud, maar zegt die steeds weer af. Op het toppunt van ellende blijkt Freud op vakantie, in Noordwijk aan Zee. De tot wanhoop gedreven Mahler reist af naar Leiden en ontmoet Freud ‘In den vergulden Turk’, wat toen een gerenommeerd etablissement was. In de vier uur durende wandeling die erop volgt voltrekt zich een catharsis. In een telegram meldt hij aan Alma dat ‘uit strohalmen balken zijn gegroeid’. Maar de euforie is van korte duur. Nog geen jaar later overlijdt hij, die zoon van een tirannieke vader en een zachtzinnige moeder, één van de drie overlevenden uit een gezin van elf kinderen. Zijn tiende symfonie, die schrikbarende, in de ziel kervende, blijft onvoltooid.

De Breestaat. Ik loop de V&D binnen. Nergens een teken van de ontmoeting tussen die twee giganten. Naar de klantenservice dan maar, misschien weten ze daar meer. De schaamte voorbij!

Voor me ruilt een mevrouw een roze babypakje. In de tussentijd oefen ik mijn openingszinnen. Wel raar om over Freud te beginnen, of over Mahler.

Ik ben aan de beurt. Snel pratend, licht hakkelend stel ik mijn vraag. De man achter de balie kijkt me met grote, ongelovige ogen aan. Zijn mond gaat open, en weer dicht. De grond onder mijn voeten begint een beetje te hellen en ik stamel nog wat over Alma. Terwijl ik me voorbereid op een eervolle aftocht, sluit een andere man achter de balie zich bij ons aan. Hij heeft mijn monoloog gevolgd en stelt me gerust. Hij blijkt de bedrijfsleider te zijn, kent het verhaal van ‘in den Vergulden Turk’ en wenkt me mee te komen. Wat een aardige man! Zo zie je maar: muziek doorbreekt grenzen.

We lopen over een afdeling met sportkleren, tot aan een deur met een cijferslot. Hij tikt een code in, en we zijn backstage. Ongelooflijk wat zich daar ontvouwt! De strakke gevel aan de straatzijde maskeert een grillig labyrint van grotere en kleinere ruimtes, deels nieuw, deels zeventiende eeuws. We lopen door stoffige zalen, die grotendeels niet in gebruik zijn, stappen over oude etalagepoppen heen, lopen langs rekken ongebruikte kleding. De kelder gaan we maar niet in, want het licht doet het niet. In het oudste deel een deur met ‘Heeren’ erop, glas-in-lood-ramen, oude trappen met golvende houten leuningen. Het plafond, deels zichtbaar, valt op door de vierkante, gietijzeren platen waaruit het bestaat. Volgens de bedrijfsleider was dit één van de zalen van ‘In den vergulden Turk’. En ineens weet ik het zeker en zie het voor me, heel concreet. Daar zitten ze, aan een tafeltje, onder dat unieke plafond: Mahler en Freud.

Dat krijg je met zo’n Mahlerjaar: alles wordt Mahler.

Een paar dagen later wacht ik, tegen tien uur in de avond, op de bus die me naar huis moet rijden. Amsterdam. Station Zuid. De Zuidas, die megalomane bouwplaats, waar kantoorkolos na kantoorkolos verrijst en waar ooit de Noord-Zuidlijn heen gaat rijden. Ik verkneukel me op het begin van het ritje. Want dan roept die automatische mevrouw: ‘Volgende halte … Gustav Mahlerlaan!’ Een mooie, warme stem heeft ze, met een neutraal, onderkoeld vrolijk timbre. Hoeveel straatnamen zou ze wel niet ingesproken hebben?

Maar de bus komt niet. Twintig minuten wachten op de volgende. Ineens ligt er een lapje tijd voor je voeten. Dat is het mooie van het openbaar vervoer: de vertragingen dwingen je van plan te veranderen. Nooit hoor je de ANWB over de meerwaarde van wachten. Over de ideeën die mensen in de file ontwikkelen, over de huwelijken die het gevolg zijn van verstoorde dienstregelingen. Daar zouden ze eens een ledenraadpleging over moeten houden!

Ik loop over het WTC-terrein. Gek. In een hoog kantoorgebouw zijn twee mannen aan het werk.

Wat zouden ze doen, zo laat in de avond? Het lijkt alsof ze op één afdeling werken, maar ze blijken in aparte kamers te zitten. Het zal aan mij liggen, maar ik krijg geen vat op die glasgebouwen, op wat de mensen er de hele dag doen. En dan ineens komt de bus aanrijden. Bijna nog gemist!

Het is lekker warm binnen. Vriendelijke chauffeur. Ik ben vooralsnog de enige passagier en sluit mijn ogen. Ja, daar is ze, die vrouwenstem: ‘Volgende halte … Gustav Mahlerlaan!’. En ik zie mezelf, als zestienjarig jochie. Ik zit in het Concertgebouw, verdwaald, want ik wist niets van muziek, laat staan van Mahler. Uit het niets hoorde ik die trompetsolo aan het begin van de vijfde symfonie, en alles wat er achteraan komt. Letterlijk voelde ik me even op mijn hoofd in de stoel zitten. Muziek kan het onmogelijke voor elkaar krijgen, kan oorzaak en gevolg omdraaien, kan de bal tegen de voet aan laten trappen, de zon door de horizon laten opzuigen.

De volgende dag ben ik weer op de Zuidas. Toch maar even een omweggetje maken via de Mahlerlaan. Eerst loop ik door de reusachtig glazen vide van ‘Gebouw H’, waar Mexicaanse waaierpalmen zijn neergezet. Als ik een foto van de bomen wil maken, komt er een bewaker op me af. Mag niet, alleen na toestemming. Vreemd. Buiten, in tropische streken, groeien die palmen voor niets, en nu ligt er copyright op. Ik loop verder het terrein over, dwars door Station Zuid, en zie het bordje … de Gustav Mahlerlaan! Nee, die naam slaat eigenlijk nergens op. Bij oude straatnamen begrijp je de herkomst vaak goed. Dorpsstraat. Munt. Dam. Grote Markt. Stationsplein. Maar de Gustav Mahlerlaan? Ik zoek naar aanknopingspunten. Het begin van de derde symfonie? De eerste paar maten zouden hier kunnen passen. Martiale klanken, massieve akkoorden. Koper en slagwerk, als betonkolossen. Muzikale hoogbouw. Maar dan zwikt de muziek …

Ik lees andere straatnamen. Vlak achter het station ligt het Claude Debussyplein. Chromatische noten? Impressionistische klankkleuren? Ik weet het zeker: als Mahler hier gelopen zou hebben, zou hij vast en zeker weer een afspraak met Freud gemaakt hebben.