Buiten het Amsterdamse Rijksmuseum staat een lange rij. Binnen verspreiden de bezoekers zich, om even later weer samen te klitten bij de ingang van een geheimzinnig ogende ruimte. Daar bevindt zich, dat weet je, For the love of God van Damien Hirst (zie foto boven). Een suppoost laat steeds plukjes mensen naar binnen. Eindelijk is het dan zover. Eerst een donker halletje door, waarin je even alle oriëntatie kwijtraakt en de neiging hebt op de tast verder te gaan. Dan ben je binnen, in de met zwart fluweel beklede ruimte. In het midden, in een hermetisch afgesloten vitrine, stralen de 8601 diamanten je tegemoet. Ze zijn geplakt op een platina afgietsel van een schedel. Alleen de tanden zijn echt, zij het overduidelijk gebleekt en gepolijst. De bezoekers buigen voorover, lopen er omheen, staren naar de prismatische kleuren. Slechts een enkeling zegt iets, maar op gedempte toon. Iedereen lijkt onder de indruk.
Maar waarvan precies?
Van Damien Hirst zelf worden we niet veel wijzer. Hij zegt, waarschijnlijk welbewust, weinig over zijn werk. En áls hij iets zegt, zijn het vaak oneliners, zoals de inmiddels gevleugelde uitspraak death sells. Hij lijkt vooral te willen speculeren op de symbolische kracht van het werk. En die is sterk, alleen al wat de materialen betreft. Zo is daar het platina – één van de edelste en tegelijk buigzaamste metalen. En de tanden met het glazuur – dat hardste weefsel van ons lichaam. Ten derde zijn er, vooral, de diamanten – die uit de hardste natuurlijke stof op aarde bestaan. Drievoudig hard is zijn werk, drievoudig symbool en drievoudige suggestie.
Toch geloof ik dat ik het antwoord heb op de vraag wat Hirst wil, of, wat de werking van For the love of God is. Kijk maar naar de volgende foto.
Wat je ziet is de schedel van een (echt) skelet, aangekleed door een aantal leerlingen in de leeftijd tussen dertien en veertien jaar. Stel je de lessituatie eens voor. Het skelet wordt het lokaal ingereden, nog verborgen in de rechtopstaande kist met wieltjes. Haakje eraf, deur open. Die eerste aanblik van een skelet blijft, ondanks de vloed aan hedendaags beeldmateriaal, confronterend. Er volgt een kort, magisch, stil moment vol met ingehouden adem. Sommigen weren af, anderen durven meer en stappen naar voren. En dan, meestal na een paar dagen, komt die onvermijdelijke neiging van ‘het willen aankleden’. Nee, het is geen moedwil of vandalisme, noch ongein of een teken van respectloosheid. Kijk maar hoe ze het doen, dat aankleden. Zachtjes, teder bijna. En als het dan klaar is, wordt er gelachen, op een beetje nerveuze manier. Gesprekjes komen los. Van welke mens is dat skelet geweest? Hoe oud is hij geworden? En wat is hij klein! Of is het misschien een ‘zij’? Kijk! Er ontbreken tanden! Op alle mogelijke manieren trekken ze het skelet in de richting van het leven, net zoals Andreas Vesalius dat in de zestiende eeuw deed, door zijn opengesneden lichamen in levende poses weer te geven. Death sells? Nee: life sells. Die schedel gaat niet over de dood, maar over het leven. Ik durf de stelling aan: Damien Hirst doet in feite hetzelfde als de leerlingen, in uitvergrote vorm. En dan heet het kunst!

