Oog in oog met een datacentrum

Als paddenstoelen rijzen ze uit de grond: datacentra. Overal verschijnen de reusachtige, blokvormige schoenendozen, anoniem ogend door het geringe aantal ramen en de hoge hekken die eromheen zijn geplaatst. Een grote aanjager van deze bouwwoede is de explosieve groei van kunstmatige intelligentie, of, zoals we tegenwoordig meestal zeggen: AI. 

Zijdelings heb ik het bouwproces van één zo’n datacentrum kunnen volgen, in Halfweg, halverwege Haarlem en Amsterdam, naast het luidruchtige verkeersknooppunt Rottepolderplein en onder het vliegverkeer van en naar Schiphol. In 2019 nam het Amerikaanse bedrijf, met de poëtische naam CyrusOne, er zijn intrek. Elke keer als ik het gebouw zie liggen, probeer ik vat te krijgen op die wonderlijke combinatie van blokkendoosachtige architectuur en het complexe dataverkeer dat binnenin plaatsvindt. Afgelopen zomer, toen ik er weer eens langsfietste, kon ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en verliet het fietspad om het pand van dichtbij te bekijken. 

Een groot bord geeft aan dat ik het bedrijventerrein PolanenPark betreedt. Nee, de tweede hoofdletter P in de naam is geen fout. Want zo spel je bedrijfsnamen tegenwoordig, als je iets moderns, iets innovatiefs kenbaar wil maken. Dus rem ik af, pak mijn telefoon en google de naam. Direct volgen ronkende zinnen. Het bedrijvenpark blijkt ‘circulair’ te zijn en heeft ‘een focus op biodiversiteit en innovatie’. Hier wordt gepoogd ‘een bloeiend digitaal ecosysteem mogelijk te maken, zonder negatieve gevolgen voor het milieu, door middel van concurrerende en duurzame digitale infrastructuur’. De gevestigde bedrijven dragen bij aan een ‘Werklandschap van de Toekomst’. Rondfietsend zie je panden met even cryptische aanduidingen, zoals het bedrijf Itsme dat als subtitel draagt ‘making you succeed’. Een ander bedrijf heet Toekomstgroep en heeft een vergelijkbaar credo: ‘Het fundament voor morgen’.

Maar ik kom natuurlijk voor CyrusOne. 

Ik zet mijn fiets tegen een lantaarnpaal, vlakbij een wit bestelbusje. Het staat geparkeerd naast een vers gegraven kuil waarin een paar vrolijk gekleurde draden uit het zand omhoogsteken. Voor de broodnodige beeldvorming, zo aan het begin van mijn onderzoek, google ik eerst maar even de naam van de datagigant. En, ja hoor, ook hier zijn weer van die ronkende zinnen te lezen: ‘Building and operating world-class datacenters for your digital future’. En dan zie ik, zoals de laatste tijd steeds vaker het geval is, dat de antwoorden die ik op mijn scherm lees via Google AI zijn gegenereerd. Nee, nauwelijks hoef je tegenwoordig nog af te reizen naar afzonderlijke websites want AI doet het zoekwerk voor je. Binnen een vloek en een zucht liggen de antwoorden voor je klaar, netjes ingepakt en met een strik eromheen.

Ik loop langs het hoge hek van CyrusOne. Dit is een aangrijpende plek. Op allerlei manieren proberen ze je hier duidelijk te maken: stap op je fiets en verlaat dit gebied. Op regelmatige afstanden hangen aan het hek identieke waarschuwingsborden met bovenaan de welbekende kreet: ‘Verboden toegang voor onbevoegden. Art.461 Wetb.v.Strafr.’ Eronder een afkorting: ‘CCTV’. Ach, nu ik dan toch bezig ben, zoek ik dat ook meteen maar even op. En wederom is het Google AI die het antwoord geeft: ‘Closed Circuit Television’. Kortom, ik word in de gaten gehouden. Tenslotte, in kleinere letters, blaft een laatste, alarmerende zin: ‘Afbeeldingen worden gecontroleerd met het oog op misdaadpreventie en openbare veiligheid’. 

Tja. 

Tegen de stroom in duw ik mezelf verder langs het hek en gluur door de spijlen naar binnen. Rondom het hoofdgebouw wordt nog volop gebouwd. Zijn ze alweer aan het uitbreiden? En dan hoor ik dat de schoenendoos geluid maakt. Het is een zacht, diep, monotoon, zoemend gebrom. Ik vermoed dat het afkomstig is van de tientallen reusachtige, buisachtige machines die in een ritmisch patroon tegen het hoofdgebouw staan aangedrukt. Ik kan de functie ervan niet goed plaatsen, maar Google AI raadt mijn gedachten al. Het blijkt te gaan om koeltorens die nodig zijn om al die chips, processoren, servers, batterijen, noem maar op, koel te houden. Want voor het verwerken van data is elektriciteit nodig, veel elektriciteit, en bij elektriciteit komt warmte vrij. Meer specifiek moet het geluid afkomstig zijn van de talloze ventilatoren en compressoren die in de koeltorens verborgen zitten. Wat een moeite wordt hier gedaan om onze datadorst te lessen! Ik voel bewondering, maar tegelijk ook weerzin, want de stormachtige ontwikkeling van AI ervaar ik ook als een soort onttovering. Ik heb het internet altijd gezien als een groot kennisdomein waarin je eindeloos kan grasduinen en waarin je, gaandeweg, interessante bijvangsten doet die je op nieuwe sporen zetten. Maar nu AI alles kant-en-klaar op je bordje neerlegt, hoef je nauwelijks nog te zoeken. De antwoorden vallen je toe, geholpen door een techniek die onvermoeibaar is, permanent beschikbaar en die je uiterst beleefd en met een immer positief gemoed bejegent. En, hoewel ik het natuurlijk wel weet, dringt het nu pas echt tot me door: met AI heb je niet langer concrete mensen nodig voor het beantwoorden van je vragen. 

Van de weeromstuit schiet een dierbare jeugdherinnering omhoog. Een wiskundeles, gegeven door de strenge maar eigenlijk zo lieve meneer B.. Haarscherp zie ik voor me hoe hij het schoolbord met een natte spons langzaam schoonveegde. Ademloos keken we toe, hoe hij de zon minutenlang de kans gaf om de laatste vochtplekken op het bord te laten verdampen. Pas dan begon hij met de uitwerking van het wiskundige bewijs. In zijn sierlijke handschrift schreef hij met het witte krijt stap voor stap de bewijsvoering op het pikzwarte bord. Ik heb geen idee meer wat hij wilde bewijzen. Maar het maakt ook niet uit. Wat ik me herinner is zijn aandacht, zijn intentie, zijn liefde voor de schoonheid van het vak. In het doodstille lokaal volgden we zijn door en door logische betoog en schreven mee in onze schriften. Sluimerend, halfbewust ervaarden we dat er dingen in het leven zijn die altijd geldig zijn en bewijsbaar. Dat de aardse werkelijkheid grillig is, maar de wiskunde eeuwig en in zichzelf besloten. Het hoogtepunt van zijn bewijsvoeringen volgde altijd op het eind. Dan schreef hij rechtsonder op het bord een afkorting: q.e.d.. Quot erat demonstrantum. Of: Dat wat bewezen moest worden. Meneer B. deed voor, als wiskundige, als docent, maar vooral: als mens.

Ik loop een stuk verder, naar de rand van het terrein Van CyrusOne, dat eindigt bij het water van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Daar draai ik rondjes, want ik wil vat krijgen op die flarden van zinnen die maar door me heenspoken en aan de oppervlakte willen komen. Hoe ging dat citaat ook alweer? En wie schreef het? Uiteindelijk capituleer ik en pak voor de zoveelste keer mijn telefoon. Een paar woorden hoef ik slechts in te voeren en dan levert Google AI de exacte data. Het gaat om zinnen van de dichter en toneelschrijver T.S. Eliot, afkomstig uit het theaterstuk The Rock dat in 1934 in Londen in première ging: 

Where is the wisdom we have lost in knowledge?

Where is the knowledge we have lost in information?

Tevreden met deze diepe woorden besluit ik om de brede groenstrook tussen de hekken van CyrusOne en de Ringvaart op te lopen, om de achterzijde van het bedrijf te kunnen observeren. Maar vanuit een bouwkeet kijkt een geel fluorescerend jasje nors in mijn richting. Laat ik verstandig zijn en een confrontatie vermijden. Dus maak ik rechtsomkeert en loop terug in de richting van mijn fiets. Daar, bij het witte bestelbusje, blijkt inmiddels een man aan het werk te zijn. Hij staat in de kuil en merkt me op. Reflexmatig steek ik mijn hand omhoog. Hij lacht ontwapenend, zwaait terug en wenkt me. Vreemd. Hij houdt een stuk elektradraad in zijn hand, langer dan een meter zal het niet zijn. Het is een absurd tafereel. Aan de ene kant staat daar dat gigantische, zoemende datacentrum en hier naast me deze man, met dat futiele stukje draad in zijn hand. Ik schiet spontaan in de lach. Hij lijkt me te begrijpen, want hij schiet ook in de lach, terwijl hij met de elektradraad in de richting van CyrusOne wappert. Het ijs is gebroken en ik vraag wat hij aan het doen is. Maar hij verstaat me niet, ook niet als ik op andere talen overschakel. Waar zou hij vandaan komen? De nummerplaat van zijn busje kan ik niet plaatsen. Ergens uit Oost-Europa? Een arbeidsmigrant? Nogmaals wenkt hij me, klimt de kuil uit en wijst naar een thermoskan die achter in zijn busje staat. Of ik koffie wil, zo legt hij uit met zijn lichaamstaal … nou graag … deze plek kan wel wat vrolijkheid en gastvrijheid gebruiken …

En zo zitten we even later samen op de rand van de kuil, tegenover elkaar, met de voeten naar beneden, hangend in het zand. De sfeer is ineens ontspannen en gezellig, terwijl we maar een beetje brabbelen, op deze Toren van Babel. 

En dan gebeurt het. 

Hij kijkt langs me heen, in de verte en ik zie dat de lach om zijn mond bevriest. Ik draai me om. Vanuit de richting van de Ringvaart sjokt een ruiter te paard in onze richting. Hier? Op deze plek? Ik onderdruk mijn verbazing en observeer. Het dier heeft een vaalkleurige vacht. Steeds luider klikklakken de hoeven, het zal niet lang meer duren tot ze er zijn. Ik kan de ruiter nu goed zien. Hij oogt mysterieus. Zijn ogen verdwijnen onder de klep van de pet en over zijn gezicht is, tot boven de neus, een zwarte sjaal getrokken. Als ze bijna langszij zijn, maant de ruiter het paard tot stilstand en zwijgen de hoeven. In de stilte die ontstaat lijkt het diepe gezoem van de koeltorens in kracht toe te nemen. En als de ruiter aanstalten maakt om af te stappen, wordt de sfeer lichtelijk onheilspellend. Even moet ik denken aan die vier angstaanjagende paarden die figureren in de Apocalyps. Maar de ruiter bedenkt zich, nestelt zich weer op het zadel en spoort het paard aan door te lopen. Langzaam. Tergend langzaam. We blijven kijken, tot het moment waarop ze de bocht nemen en achter het gebouw van CyrusOne verdwijnen.

Een tijdje zwijgen we nog en nippen aan de koffie. Dan doorbreekt de man, weer glimlachend, de stilte en pakt een zak met koeken. Ik lees het etiket. Stroopwafels van de HEMA. Gaufres hollandaises. Tien stuks.

De eiken van Wodan

Als inwoner van Haarlem loop ik regelmatig rondjes door het prachtige Teylers Museum. Lekker losjes dwalen door de zalen, langs vitrines met fossielen, stenen en natuurkundige instrumenten, niet specifiek op zoek naar iets in het bijzonder. Toch is er altijd wel iets nieuws te ontdekken, zoals aan het begin van dit jaar. Ik stopte bij een landschapsschilderij, ongeveer zestig bij tachtig centimeter groot. Vaag kende ik het wel, maar nooit keek ik er nauwkeurig naar. Het bleek een werk te zijn van een voor mij onbekende schilder, Johannes Warnardus Bilders (1811-1890). Een weelderig landschap, met op de voorgrond monumentale eiken aan de oever van een beek. Een uiterst romantisch tafereel. Het was met name de titel die me deed opveren: Wodanseiken aan de beek in Wolfheze … ach ja … die geheimzinnige wodanseiken waarvan ik me al jaren voorneem ze eens een keer op te zoeken. Dit jaar maar eens écht een keer doen … 

Ik liep verder en mijmerde nog wat door over de wodanseiken. En toen borrelde een jeugdherinnering op. De lagere school. Af en toe kwam het hoofd van de school langs. Een indrukwekkende, strenge man waarvan we wisten dat hij meesterverteller was, vooral van verhalen over de geschiedenis. We hingen aan zijn lippen, als hij fluisterzacht sprak of juist met donderende stem. Hij gooide brandende lucifers in het dorre stro van het verleden. Op een keer vertelde hij over Wodan, die Germaanse oppergod van wijsheid, oorlog en dood. De inhoud van zijn verhaal weet ik niet meer, maar wel de tekening die hij tijdens het vertellen op het bord schetste, losjes maar treffend. Ik zie zijn interpretatie van Wodan nog voor me, als een soort Sinterklaas zonder mijter, met aan zijn voeten een hond en op elke schouder een grote, zwarte vogel. 

In het museumcafé, onder het genot van een cappuccino, meteen maar even mijn geheugen gecheckt, wat tegenwoordig zó is gedaan, met dat internet binnen handbereik. En inderdaad: mijn herinneringsbeeld klopte aardig met de afbeeldingen die ik aantrof. Wel moet de hond een wolf zijn geweest, dat symbool van kracht, moed en trouw. En de vogels waren waarschijnlijk raven, boodschappers tussen hemel en aarde. Ja, ademloos waren we, van zijn levende woorden, zijn rake tekeningen. Kortom, daar in het museumcafé werden de wodanseiken definitief in me geplant. Het was alleen nog maar wachten op het goede moment om af te reizen naar Wolfheze. Een paar maanden later was het zover, toen B. voorstelde een voorjaarswandeling te gaan maken. Direct stelde ik voor om naar de wodanseiken te gaan en zonder nadenken stemde hij in. Logisch, want voor gewone eiken reis je niet af, maar voor zoiets exotisch als wodanseiken natuurlijk wel!

We troffen elkaar bij het stationnetje van Wolfheze, gelegen op de zuidelijke Veluwezoom. We vonden een rondwandeling met blauwe paaltjes die ons naar de plek zou leiden. Binnen een half uur waren we er. Een bankje markeerde de plek. Achter een houten hek pronkten een aantal kromgegroeide, diepgegroefde, eeuwenoude zomereiken. Hier ergens moet Bilders zijn schilderij hebben gemaakt, hoewel de plek niet precies is te traceren, ook omdat het landschap in de tussentijd flink veranderd is. Op het bankje vertel ik aan B. over het schilderij dat ik in het Teylers Museum zag en wat ik van de schilder weet. Bilders ontdekte het gebied rond Wolfheze in 1841 en raakte er direct door gefascineerd. Hij ging zelfs in de buurt wonen, in het nabijgelegen Oosterbeek. Daar ontstond, vooral door zijn invloed, een kunstenaarskolonie (de Oosterbeekse School), met namen als Anton Mauve en Willem Maris. Zij trokken naar buiten met hun schilderkisten en portretteerden het plattelandsleven, het glooiende landschap, de beek … en de eiken, waarvoor Bilders zelf de naam wodanseiken verzon. Op internet circuleert een prachtig verhaal over hem. Hij hield ceremoniële rituelen bij de beek, gekleed als druïde. Er wordt gezegd dat hij de aanwezigen doopte met water uit de beek en de zegen uitsprak in de naam van Wodan. Feit of fictie? Hoe dan ook, het verhaal is te lekker om te negeren, en ik acht het ook niet onwaarschijnlijk. Want als je je rationele brein even opzijzet, dan voel je dat deze plek bijzonder is. Veel van de ingrediënten, die mensen vroeger op het spoor zetten van ‘heilige’ plekken, zijn er aanwezig: water, heuvels, oeroude bomen. 

We lopen verder langs de blauwe paaltjes. En dan blijkt dat niet alleen de eiken fascineren, maar het hele omringende gebied. Op meerdere plekken zijn er grafheuvels te zien, meer dan drieduizend jaar geleden opgeworpen, in de bronstijd. Dit is een streek waar mensen altijd naar toe zijn getrokken, waar ze handelswegen aanlegden en waar ze hun doden begroeven. De menselijke geschiedenis hier is oeroud, wat het makkelijker maakt om het intense geruis van die andere weg, de A50, dwars door het gebied aangelegd, te accepteren. 

Een paar dagen later keer ik terug naar het Teylers Museum, om nog eens naar het schilderij te kijken. Maar het is vreemd: het hangt er niet meer. Als ik via email een vraag hierover aan het museum stel, krijg ik te horen dat het schilderij vanwege een tentoonstelling tijdelijk van de zaal is verwijderd. Als pleister op de wonde krijg ik een genereus aanbod om in het depot van het museum te komen kijken. Een paar dagen later ga ik via de achteringang naar binnen. Ik voel me een beetje een vip als speciaal voor mij de dikke deur van het depot wordt opengeschoven. Binnen rolt de medewerkster één van de zware schilderijenrekken opzij … ja … daar is het, nu niet hoog aan de wand hangend, maar bijna staand op de vloer. Spontaan zak ik door mijn knieën, net als de medewerkster. En zo zitten we daar te turen, dicht op de huid van het schilderij. We zien hoe vakkundig het is gemaakt, hoe precies de eiken zijn geschilderd. En dan zie ik een detail wat ik me niet herinner van de zaal. Bilders heeft twee mensjes geschilderd, zo te zien een vrouw en een kind, zittend op de schuine oever van de beek. En ineens verandert het perspectief van het schilderij en worden de bomen groter. Het is een bekend schilderkundig trucje, zoals Pieter Saenredam dat in de zeventiende eeuw al toepaste, om zijn kerkinterieurs groter en imposanter te laten lijken. Oftewel: alleen ogenschijnlijk schildert Bilders naar de waarneming. Eigenlijk symboliseert hij en zegt: de natuur is groter dan de mens, is meer dan wat je ziet, meer dan de concrete bomen, de beek, de wolken. Voor hem was de natuur een verhaal dat de verbeelding aan de macht brengt en waarin je zelfs de aanwezigheid van een oude Germaanse oppergod kan vermoeden. Toegegeven, de visie van Bilders is uiterst romantisch van aard en draagt het risico in zich kitschkunst tot gevolg te hebben. En dat is iets waar onze hedendaagse, rationele ogen slecht tegen bestand zijn. Wij willen vooral nuchter zijn, objectief, causaal-analytisch. Maar daardoor zijn we ook afstandelijker geworden, minder verbonden met die natuur. Ik begrijp die Bilders wel en bewonder zijn schilderij, dat inmiddels een ijkpunt is binnen mijn dwaaltochtjes door het Teylers Museum.

Zijne Koninklijke Zeldzaamheid: de Brileider

De radio stond aan. Het nieuws. Deprimerende berichten. Maar er veerde ook iets vrolijks op. Op Texel was een extreem zeldzame eend gesignaleerd, welgeteld één exemplaar: een brileider. Ongelooflijk! Direct maar even mijn vogelgidsen geraadpleegd. Slechts één (van de vijf) noemt de brileider, een beetje terloops en zonder afbeelding erbij. Logisch is dat wel, de vogels leven immers ver weg, in ijskoude streken. Het grootste deel van het jaar verblijven ze op de Beringzee, tijdens de broedperiode in Noordoost-Siberië en Noordwest-Alaska. Met andere woorden, het gaat hier om een unieke dwaalgast die niet eerder in Nederland is gesignaleerd. En iedereen met een beetje vogelhart wil zo’n dier dan natuurlijk zien. Want al die plaatjes op internet zijn wel mooi, maar uiteindelijk toch een schamel surrogaat voor de werkelijkheid. De eigen waarneming beklijft het meest. Op dus naar de meest vogelrijke gemeente van Nederland! Het liefst was ik direct afgereisd, maar ik zag op tegen de weekenddrukte. De eerstvolgende maandag dan maar, wat wel een beetje link was. Want in de tussentijd zou hij zomaar gevlogen kunnen zijn …

Maandagochtend vroeg, het is nog donker, surf ik naar de prachtige website www.waarneming.nl, het ultieme platform waar natuurwaarnemingen samenkomen. Natuurlijk is het een illusie om te denken dat er nu al meldingen over de brileider op zouden staan. Toch, betrekkelijk vroeg, om 8.58 uur, staat de eerste registratie al online. Plek van waarneming, net als de week ervoor: de Waddenzee ter hoogte van het dorpje Oosterend. Dus waag ik de gok. Op weg! 

Lichtelijk gehaast fiets ik naar het station, door de mistige stad. Ook vanuit de trein richting Den Helder valt niet veel te zien, al dagenlang is de wereld door en door grijs. De overtocht is even kleurloos, de contouren van de Texelse kustlijn onthullen zich pas laat. Als ik iemand hoor zeggen dat het vandaag Blue Monday is, zakt mijn moed een beetje richting schoenen. Nee, dit is niet echt het weertype om vogels te spotten. Ben ik bezig met een kansloze missie? Mijn onzekerheid groeit verder als ik medereizigers zie, zwaar bewapend met van die turboverrekijkers met lange lenzen (‘telescopen’). Ja, bedenk ik, mijn verrekijker is een prachtding van een topmerk, maar waarschijnlijk toch te zwak om de brileider tussen de golven van de Waddenzee goed te kunnen waarnemen. Ik troost mezelf met de gedachte dat de brileider, net zoals de verwante, algemeen voorkomende ‘gewone’ eider, een grote eend is. En hoop doet leven, want als ik voor de zoveelste keer op waarneming.nl kijk, zie ik dat er nieuwe registraties zijn. 

Op de boot heb ik nog tijd om meer te lezen over de brileider, die de Latijnse naam Somateria fischeri draagt. Wat is dit een bonte vogel! De foto’s knallen van mijn telefoonschermpje. Zonder twijfel is de tekening op de kop van het mannetje het meest kenmerkend voor deze soort. Vooral opvallend is de grote, ronde, witte oogvlek waar, zo lijkt het, met eyeliner een zwarte rand omheen is getrokken. De naam brileider is hiervan afgeleid want, inderdaad, vanuit de verte lijkt het of de vogel een reusachtige bril met zwart montuur draagt. Ook fraai zijn de unieke olijfgroene en olijfbruine kleuren op de kop. En ik stuit op meer interessante weetjes. Pas in 1995 is ontdekt waar de dieren overwinteren. Massaal klitten ze samen op de Beringzee, waar ze met de duizenden zwempoten wakken in stand houden zodat ze kunnen duiken naar kokkels, mossels, krabben, zeesterren (die ze als geheel doorslikken). Trouwens, de omvang van de totale populatie (peiljaar 2020) ligt rond de vierhonderdduizend vogels en dit aantal gaat achteruit. Daarom staat de brileider als ‘gevoelig’ geclassificeerd op de rode lijst. Maar dit gegeven laat ik langs me heenglijden, want deze Blue Monday is toch al zo … blue … nou ja … grey … 

Met veel kabaal stroomt de boot leeg. Direct verlaat ik de Pontweg en sla rechtsaf, in oostelijke richting, naar Het Horntje. Daar fiets ik de Waddendijk op om buitendijks verder te gaan. Wat een heerlijk landschap is dit toch! Ik voel ontspanning en zet de vaart erin, met de wind in de rug. De zee is eindeloos weids, het zand van de kustlijn geeft het grijze landschap een subtiel oplichtende, gelige kleur. Bij Oudeschild moet ik even de dijk af, om de haven te ronden, maar daarna klim ik er direct weer op, om de Waddenzee in beeld te blijven houden. Ter hoogte van Oosterend staat een rij geparkeerde auto’s en er loopt een man te zeulen met zijn telescoop. Dit moet de hotspot zijn en, ja hoor, een paar honderd meter verderop klit op de dijk een groep vogelaars samen. Ik parkeer mijn fiets en nestel me tussen de outdoorkleding, de luxe camera’s en de tientallen professionele telescopen. Hier op de dijk staat voor tienduizenden euro’s aan materiaal uitgestald. Als ik de groep nauwkeuriger inventariseer, blijkt dat ik de enige ben zónder zo’n telescoop en dat voelt wel een beetje amateuristisch aan. Even heb je toch het idee dat je er niet helemaal bijhoort. 

Maar ik laat me niet kisten.

Onafgebroken tuurt de groep over de nog steeds mistige Waddenzee. Er zijn veel vogels te zien, vooral groepen gewone eiders. Maar, helaas, Zijne Koninklijke Zeldzaamheid geeft zich niet bloot. Ja, beste brileider, waar ben je? Ik luister naar de gesprekjes om me heen, want ik heb tips nodig, vogelnieuws, brileidernieuws. Fascinerend is dat trouwens, hoe groepen vogelaars functioneren. Je komt ad hoc samen maar voelt toch verbondenheid vanwege het gemeenschappelijke doel. Vogelaars zijn aardig, opgeruimd, positief, vredig (op een paar fanatiekelingen na die door roeien en ruiten gaan voor hun ornithologische bucketlist). Ze verwonderen en bewonderen, in een rustige, gefocuste sfeer. Vogels kijken is een goedmoedige vorm van jagen waarbij het uiteindelijk gaat om dat Ene Moment, dat altijd wel komt, vroeg of laat. Dan draaien de telescopen gebroederlijk in één richting en klinken er korte, aanvullende, voor buitenstaanders vage zinnetjes. Zoals: kijk rechts van die witte vlek op het water. Of: ga naar links vanaf de derde stok die uit het water steekt, voorbij de overhangende takken.

Maar hier op de waddendijk is dat Ene Moment nog niet aangebroken. Toch hangt er wel iets in de lucht. De vrouw die naast me staat roept bezwerend: ‘Vanochtend is ie gezien!’. Ze kijkt naar mijn verrekijker, of, beter gezegd, naar mijn afwezige telescoop en wenkt me. Ik mag door de hare kijken! En ik zie eiders, verbluffend gedetailleerd, maar nog steeds niet die inmiddels legendarische brileider. De vrouw steekt een hart onder mijn riem: ‘Jij gaat hem ook zien, echt waar!’. Ik hoop het van harte, want ik sta hier al bijna een uur en de kou trekt mijn botten in. Het zal me toch niet gaan gebeuren dat ik voor niets hierheen ben gereisd!

Er klinkt een kreetje. Loos alarm. Even zou je al die, op zich net zo fraaie, gewone eiders even weg willen sturen, zodat Die Ene overblijft. Maar naar vogels kijken is ook oefening in geduld, dat weet iedereen hier. Daarom blijven de telescopen onvermoeibaar heen en weer bewegen. Om het vacuüm te vullen zijn er korte gesprekjes. Iemand beweert dat de brileider door een storm richting Texel is geduwd. Of misschien is de eend wel een eigenwijze sukkel, zegt een ander. Of een loser, vult iemand lachend aan. En de stilte daalt weer in, tot, minuten later, een euforische siddering door de groep golft. Je hoort het aan de klank en het volume: dit is geen gewone siddering. ‘Daar is ie!’, roept een man uit. Kort daarna heeft de vrouw naast me hem ook in beeld. Ze mompelt tevreden en wenkt me. Weer mag ik gebruik maken van haar telescoop. Ja, daar is hij. Ten langen leste. Onmiskenbaar. Die bril. Het zwarte montuur. Meer hoef je niet te zien, alleen deze details zijn al genoeg. Dit is de brileider en niemand anders. En dan verdwijnt hij achter de golven en keert niet meer terug. Misschien duurde het maar zes, zeven seconden, maar het voelde als een bijna sacraal moment. Even werd de sluier opgelicht en verdween voor een paar tellen de kloof tussen subject en object. Als bewijsmateriaal meteen maar even een foto gemaakt van de foto die mijn buurvrouw maakte met haar supercamera. De zoektocht is klaar. Dank voor je aanwezigheid, bonte, exotische, verdwaalde vogel. Het ga je goed!

Requiem voor Blokker

Zal ik nog even naar binnengaan? Ik sta voor een filiaal van Blokker in mijn woonplaats Haarlem. Vanwege het faillissement zou het zomaar de laatste kans kunnen zijn om de winkel nog een keer te bezoeken. Het raam schreeuwt dat de voorraad weg moet en dat er flinke kortingen zijn … en ik sta binnen.

Ruim een eeuw bestaat de winkelketen. In 1896, in Hoorn, openden de gebroeders Blokker De Goedkoope IJzer en Houtwinkel. Uiteindelijk kwamen er honderden winkels, elke stad of elk dorp van belang had wel een vestiging. In de loop van de tijd begon het bedrijf zich succesvol te richten op de massamarkt inclusief de bijbehorende, lage prijzen. Maar sinds de jaren tien van deze eeuw ontstonden problemen. Er werd verlies gedraaid, de winkel omarmde het internet te laat en de concurrentie was moordend. De eerste winkels werden gesloten. Financiële injecties volgden, uitstel van betaling. Uiteindelijk volgde het langverwachte faillissement, hoewel berichten over een doorstart van veertig winkels inmiddels ook weer opduiken. Hoe dan ook, kijkend naar mijn filiaal, is de geest overduidelijk uit de fles. 

Ik loop langs de schappen en kijk naar de producten. Wat een wonderlijke namen kunnen die toch hebben! Uit hun context gehaald lijkt het soms om pure poëzie te gaan. Vooral de langere breinamen fascineren. De mooiste voorbeelden die ik tegenkom noteer ik mijn notitieboekje. Douchegordijnstang. Zuignaphaakjes. Wegwerpspuitzakken. Stoomgenerator. Luchtbevochtiger. Heteluchtfriteuse. Gourmetraclettestel. Inductiebodem. Decoratiespuit. Slacentrifuge. Strijkplankovertrek. Tabletvergruizer. Bloedglucosemeter. Medicijncassette. Bagageweegschaal. Koolmonoxidemelder. Huishoudhandschoenen. Martiniglazen. Mojitoglazen. Correctievloeistof. Stofzuigerzakken. Mijn favoriet, bestaande uit maar liefst zes lettergrepen en drieëntwintig letters, is: vloerwisserdweilsysteem.

Ik meander verder door de winkel, elke laan wil ik nog een keer belopen. In het hart van de winkel overvalt me een lichte vorm van weemoed. Het opheffen van een merknaam die door meerdere generaties gekend wordt, is niet zomaar iets. Blokker maakt deel uit van het collectieve winkelgeheugen. Als jongetje al werd ik erop uitgestuurd, met een handjevol munten in mijn broekzak. Ik herinner me nog dat ik wasknijpers moest kopen, en ook een keer een afwasborstel. Blokker was laagdrempelig, voor de gewone man, dus ook voor het milieu waarin ik opgroeide. Daarom heb ik altijd een zwak gehouden voor de winkel. 

Toch is dit voor mij niet het belangrijkste punt waarom ik Blokker zo waardeer. De winkel was namelijk ook een bron van humor. Dat zit zo. Op verjaardagen, lang geleden, toen televisie en smartphone nog niet hun aandacht opeisten, werden in de kring verhalen verteld. Die gingen over niets in het bijzonder, over het dagelijkse leven. Maar de manier waarop ze werden gebracht, de spanning erin, de ironie, uitvergroot door die charmante Amsterdamse vertelkunst, zorgden ervoor dat onze oren gespitst waren. Ik hoor de verhalen van ome Dirk nog, maar vooral die van tante Truus. Zij was de grootste rasvertelster, de hoofdact van de avond, vooral als de jenever (voor de mannen) en advocaatjes (voor de vrouwen) hun werk hadden gedaan. Dan zag ze haar kans schoon en nam het woord. Direct viel de kamer stil. En dan volgde een langzaam opgebouwd verhaal waarin Blokker vaak de hoofdrol speelde want altijd moest er daar wel iets geruild worden of teruggebracht. Rode draad was steevast de stofzuiger die, met uitgerold snoer, ergens een gangpad blokkeerde. Want Blokker was niet alleen goedkoop, maar ook proper. De beschrijving van die stofzuiger en de dialogen tijdens het ruilen van de aankoop, leverden prachtige verhalen op. We lagen letterlijk dubbel van het lachen.

Ik heb alle gangpaden van het Haarlemse filiaal doorkruist en loop naar de uitgang. Vaarwel, beste winkel. Misschien maak je nog een doorstart. Wie weet. Zal ik toch nog iets kopen, als herinnering? Een mes of zo. Altijd handig. Een opbergdoosje. Of vuilniszakken. Maar ik kan mezelf niet overtuigen. Toch, als ik het pand bijna uitloop, valt mijn oog op een merkwaardig ogend object. Mijn hand wordt er onweerstaanbaar naar toegetrokken. Het is een soort beeldje of, hoe zal ik het zeggen … tja … wat is het eigenlijk? Ik lees het kaartje dat eraan vastzit: ‘Labrador in mand’. 

Labrador in mand? Ja, het staat er echt!

Het is een zinloos product, dat zie je zo, ongetwijfeld met een zeecontainer vervoerd vanuit een lagelonenland. Toch voel ik er direct een soort compassie voor. Want waar ga je heen, labrador-in-mand, als Blokker definitief dichtgaat, en je onverhoopt niet bent verkocht? Misschien eindig je wel in een laadbak of ga je naar een nieuwe investeerder … ondertussen zie ik dat de rij bij de kassa is verdwenen. Met een snelle beweging pak ik mijn labrador-in-mand en loop gehaast naar de kassa. Daar schuif ik haar over de balie, in de richting van de verkoopster. Ik voel me een beetje gegeneerd met mijn kitschdingetje. Maar zonder blikken of blozen pakt ze mijn hond met heel veel zorg in, beschermd door een lap noppenfolie. Met een dubbel gevoel verlaat ik de winkel. Wat heb ik nu eigenlijk gekocht? Meestal reken ik mezelf tot de groep van bewuste consumenten, maar nu heb ik binnen een paar tellen met mijn reptielenbrein een beslissing genomen en een eendagsvlieg gekocht. Buiten laat ik mijn labrador-in-mand voorzichtig in de fietstas glijden. Onderweg naar huis probeer ik mijn aankoop te legitimeren, ondersteund door een flinke dosis cognitieve dissonantie. Nee, dit is niet zomaar een aankoop, dit is een serieus herdenkingsobject voor een winkel die ik levenslang ken!

Thuis pak ik mijn object uit. Nog steeds kan ik het niet goed thuisbrengen. Met welk doel is het gemaakt? Ik inspecteer het label voor aanvullende informatie en word verwezen naar de website van Blokker, die blijkbaar nog gewoon in de lucht is. Ik google op mijn labrador-in-mand en vind de productspecificaties. Merk: Blokker. Het gaat dus om een eigen merk! Het artikelnummer is 0017097. Mooi is dat ik via het etiket een voor mij nieuwe afkorting leer kennen, namelijk EAN. Even opgezocht natuurlijk. De letters staan voor European Article Numbering, een systeem waarmee je een product kunt identificeren. Dat is wel zo handig, lijkt me, als je het wilt traceren of als er iets mis mee is. De EAN van mijn labrador-in-mand is 8718827387120. En er is meer info. De kleur is geclassificeerd als ‘multikleur’. Materiaal: glas … vandaar natuurlijk die noppenfolie! Type afwerking: Funbal. Ook dat zegt me niets, maar als ik een paar keer doorklik lees ik dat een ‘funbal’ voor in de kerstboom is en eindelijk valt het kwartje: ik heb een kerstbal gekocht! Zo omschrijft Blokker het: ‘Voeg een moderne twist toe aan je kerstboom met de bijzondere en gekke Funballen van Blokker! Deze schattige kerstartikelen creëren een lieflijke sfeer in huis. Ze zijn een perfecte kerstdecoratie voor klanten die houden van een boom met net even wat extra’s. Hang de Funballen op strategische plekken in je kerstboom om ze extra in het oog te laten springen. Mix ze met traditionele kerstballen voor een trendy en unieke look.’

Direct heb ik de daad bij het woord gevoegd en mijn labrador-in-mand op een strategische plek in de boom gehangen. Als ik ervoor sta, en mijn ogen langs de ballen en snuisterijen laat glijden, en zie hoe mijn labrador-in-mand daar tussenhangt, is het net alsof ik in mijn jeugd stap en tante Truus weer even zie. Ze stapt een filiaal van Blokker binnen en struikelt bijna over het felgekleurde snoer van een stofzuiger. Ze wil iets ruilen, of, beter gezegd: ze is bezig met het componeren van een nieuw hilarisch verhaal. Voor mij heeft Blokker niet alleen een commerciële doelstelling, maar is ook hofleverancier van humor, gratis en voor niets. Waar vind je tegenwoordig nog zo’n winkel?

NB: Klik hier voor een ander bont verhaal waarin (een melkopschuimer van) Blokker centraal staat.

De engel van Haarlem

Kijk eens naar de afbeelding boven. Het gaat om een veelvoorkomende scène in de kunstgeschiedenis, de zogenaamde annunciatie. Links zie je Maria. Van rechts nadert de (aarts)engel Gabriël, die haar laat weten dat ze een kind zal gaan dragen. Linksboven daalt vanuit de hemel een duif neer, als symbool van de heilige geest, die dit alles organiseert. Dit werk, in 1546 gemaakt door Maarten van Heemskerck (1498-1574), is onderdeel van de aan hem gewijde tentoonstelling, verspreid over twee Haarlemse musea (het Frans Hals Museum en Teylers museum) en het Stedelijk Museum Alkmaar (te zien tot en met 19 januari 2025). De annunciatie is niet alleen een fraai werk maar roept ook vragen op, over verschillen in geloofsopvattingen, over hoe je het onzichtbare verbeeldt, over hoe stof en geest zich tot elkaar verhouden.

De annunciatie was oorspronkelijk een opdracht van het drapeniers- of wolleweversgilde van de Grote Kerk (de ‘Bavo’) in Haarlem, en is heden ten dage te zien in het Frans Hals Museum. Als inwoner van Haarlem loop ik regelmatig een rondje door dit museum. Steevast sta ik dan stil bij de annunciatie, hoewel dat wel enige moeite kost. Het tafereel is namelijk geschilderd op de achterzijde van een driedelig altaarstuk en in het museum staat dat normaal open. Om de annunciatie toch zichtbaar te maken zijn de zijpanelen een klein beetje naar voren gedraaid. Als je dan Maria wilt zien, moet je jezelf achter het linkerpaneel wurmen, voor Gabriël moet je naar de andere kant lopen en daar achter het rechter zijpaneel kijken. En dat alles onder matige belichting. Maar nu, in het kader van de tentoonstelling over Maarten van Heemskerck, is het altaarstuk volledig dichtgeklapt, en is de annunciatie te zien zoals op de foto boven. Eindelijk zijn Maria en Gabriël te bewonderen in één beeld, in het volle museumlicht!

Nieuwsgierig stap ik het museum binnen. Linea recta loop ik naar de vertrouwde zaal en inderdaad, zoals beloofd: het altaarstuk is dichtgeklapt (klik hier als je het geopende paneel wilt zien). Daar zijn ze, Maria en Gabriël, verenigd. Het tafereel ontroert me en direct begin ik met het scannen van de onderdelen. Zoveel is er te zien! De engel nadert Maria van achteren. Geschrokken draait ze zich om, met neergeslagen ogen. Dat kan ik me trouwens goed voorstellen, want het gebeurt niet elke dag dat een engel contact met je zoekt. Gabriël oogt als een exotisch, androgyn, bijna menselijk wezen, met op de rug grote, bontgekleurde vogelvleugels. Heel nauwkeurig is hij (of zij?) geschilderd, dit keer niet met het meest gangbare attribuut in de hand, de lelie (symbool voor de zuiverheid en maagdelijkheid), maar met een olijftak (symbool voor vrede). Op de bidbank van Maria ligt een bijbel, opengeslagen bij de passage uit het oudtestamentische boek Jesaja (2:2-4) waarin de komst van Christus wordt voorspeld.

Naast me verschijnen een oudere man en vrouw. Het zijn toeristen, dat zie je zo. Ze spreken Engels met Amerikaans accent. De man doet een paar stappen naar voren en wijst naar de duif: ‘This is not a real pigeon. That bird is fake and brings fake news!’. Zijn spottende lach galmt door de ruimte. Als door een wesp gestoken loop ik van ze weg en draal rond in de zaal, tot ze zijn verdwenen. Dan keer ik terug naar mijn uitkijkpost waar ik merk dat, tegen wil en dank, zijn woorden nog in me doorwerken. Een nepduif die nepnieuws brengt? Tja, zo heb ik er nog nooit naar gekeken. En ik zie meer ontnuchterende details, zoals de spiegeling van Gabriël in het gepolijste marmer. Ontzettend virtuoos geschilderd, maar kan een lichaamsloos wezen zich wel spiegelen in een brok materie? Ook zie ik dat Gabriël niet engelachtig zweeft, maar met de grote voeten over het marmer loopt. En trouwens, waarom zou Maria er zó uitzien? Zou die Amerikaan dan toch een beetje gelijk hebben? Is dit allemaal effectbejag? Fraai vormgegeven edelkitsch? 

Lichtelijk verward voel ik me, in deze zaal, waar ik al zo vaak kwam. Ik ga op een bank zitten en probeer Maarten van Heemskerck te visualiseren. Ik positioneer hem voor een groot, nog onbeschilderd paneel. Met een zwart krijtje probeert hij de eerste schetsen van de annunciatie op te zetten, maar hij twijfelt, keer op keer. Want hoe verbeeld je iets ongrijpbaars, iets bovenzinnelijks, een engel, de heilige geest? Ik begrijp dat protestantisme wel, dat aan het begin van de zestiende eeuw opkwam. Pioniers als Luther en Calvijn namen afstand van het katholieke gebruik om heiligen, apostelen, Maria, Christus af te beelden en zo te veruiterlijken. In het oudtestamentische bijbelboek Exodus (20:1-17) is de legitimering hiervan te lezen, in het tweede gebod dat Mozes van God ontving: ‘Houd er geen andere goden op na. Ik ben er immers. Maak geen afgodsbeeld; niets van wat in de hemel, op de aarde of in het water dat onder de aarde is, mag je afbeelden. Kniel voor zulke goden niet neer, vereer ze niet, want ik ben de Heer, jullie God.’ 

Zonder twijfel wist Van Heemskerck van de kritiek op het katholicisme. Toch bleef hij bij zijn geloof, ook na de heftige, ingrijpende Beeldenstorm die in 1566 door de Lage Landen raasde. In pakweg twee maanden tijd trokken woedende menigten kerken, kapellen en kloosters binnen en vernietigden beelden, schilderijen, altaren, sacramentstorens, relieken. Het pure, bijbelse woord moest voortaan centraal staan. Weg met al dat uiterlijk vertoon. Maar de Beeldenstorm omhelsde meer. Het was ook een reactie op de verschillen tussen rijk en arm, op de hiërarchie in de kerk, het machtsmisbruik, de aflaten, de kettervervolgingen en soms ging het ook om pure vernielzucht. Het is niet gedocumenteerd, maar het kan niet anders dan dat deze iconoclastische furie diepe indruk op (de achtenzestigjarige) Van Heemskerck heeft gemaakt, temeer omdat een aantal van zijn eigen werken er slachtoffer van werd.

De reformatie had ook ingrijpende invloed op zijn eigen Haarlemse Bavo, die drastisch van aanzien en stemming veranderde. In de katholieke tijd stonden er soms meer dan dertig altaren, waaronder dus ook het altaarstuk waar de annunciatie deel van uitmaakt. De geur van wierook verdween uit de ruimte. Bontgekleurde muren en pilaren werden witgeschilderd. De spirituele focus van de kerk verschoof van het oostelijk gelegen hoogaltaar naar het westelijk gelegen schip, rondom de preekstoel, waar het woord werd verkondigd. Overigens verliep de Beeldenstorm in Haarlem relatief rustig. De bestuurders van stad en kerk, waaronder Van Heemskerck zelf, wisten geweld te voorkomen door de kerk tijdelijk te sluiten en bijzondere objecten elders op te slaan. Ook het altaarstuk met de annunciatie werd verwijderd. Het kwam, na een zwerftocht via het Haarlemse Prinsenhof, het Paleis Huis ten Bosch, het Rijksmuseum en het Mauritshuis, uiteindelijk terecht in het Frans Hals Museum.

Je kunt je afvragen hoe de Beeldenstorm heeft ingewerkt op het creatieve leven van Van Heemskerck. Zeker is dat hij na de gebeurtenissen van 1566 nauwelijks nog nieuwe religieuze afbeeldingen voor kloosters en kerken maakte. Er was simpelweg geen afzetmarkt meer voor. Wel maakte hij nog een groot aantal prenten. Mogelijk is dat ook een strategische zet geweest. Een prent valt immers minder op dan een groot altaarstuk. In het kader van de tentoonstelling over Van Heemskerck is in het Teylers Museum een aantal van die prenten te zien. Ze tonen drukke taferelen van, voor mij althans, vaak onbekende verhalen, vol symboliek en stichtelijke betekenissen. Ik vond het lastig er een band mee te voelen. Maar bij een serie van acht prenten, die ogen als een stripverhaal, sloeg de vlam toch in de pan. Ze brachten me dichterbij Van Heemskerck. De prenten zijn gemaakt in 1569, drie jaar ná de Beeldenstorm, Van Heemskerck is dan 71 jaar. De titel van de serie, ‘De hervormingen van koning Josia’, refereert naar een oudtestamentisch verhaal (2 Kronieken 34). Daarin probeert Josia zijn land te zuiveren van de alom aanwezige afgoderij. Treffend komt dit naar voren in de volgende prent.  

In eerste instantie kon ik niet geloven wat ik zag. Van Heemskerck geeft een beeldenstorm weer! Het is even zoeken in de hectiek, maar je ziet hoe afgodsbeelden worden neergehaald en stukgehakt. Vaatwerk wordt uit de tempel gehaald. Aanbidders van de schijngoden worden gedood. Wat wil hij vertellen? Je zou kunnen zeggen dat hij het oudtestamentische verhaal letterlijk weergeeft, nuchter, feitelijk, zonder bijbedoelingen. Of heeft hij een boodschap? Keurt hij misschien de protestantse beeldenstorm alsnog goed, drie jaar na dato? Deze optie lijkt me onwaarschijnlijk, want Van Heemskerck zou nooit van zijn katholieke geloof vallen. Of gaat het om andere geheimtaal? Wilde hij misschien zeggen dat de vernietiging van heidense kunst terecht was, maar die van christelijke kunst, ook die van hemzelf, onterecht? De prenten lijken een verborgen protest tegen de uitwassen van de reformatie, zoals de Beeldenstorm van 1566, en zijn waarschijnlijk een stille vorm van cultuurkritiek. Steeds meer bewondering voel ik voor Van Heemskerck, hoe hij in zijn turbulente tijd wist te laveren tussen het traditionele katholicisme en de protestantse vernieuwingen.

Dezelfde dag bezoek ik ook de Bavo, waar Van Heemskerck begraven werd. Alleen een zerk met zijn naam resteert van het graf. Vlakbij is de plek waar zijn annunciatie zo’n twintig jaar in de kerk te zien is geweest. Even schiet het door me heen: wat zou het mooi zijn als Maria en Gabriël hier terug zouden keren, al was het maar voor even. Zo maken we de cirkel rond! Maar direct slik ik mijn fantasie in. Nee, een museum is toch een betere plek. Daar is het werk ontdaan van al die religieuze conflicten en is het te bewonderen als zodanig, als een puur werk met grote esthetische uitstraling. 

Een paar dagen later ga ik nog een keer terug naar het Frans Hals Museum. Ik moet mijn kans grijpen, want waarschijnlijk zal, na afloop van de tentoonstelling, het altaarstuk weer geopend worden tentoongesteld en zal ik me voor de annunciatie weer in het halfduister achter de zijpanelen moeten begeven. Als ik het museum binnenloop, schiet even weer die Amerikaan met zijn nepduif door me heen. Maar als ik de zaal betreedt en de indringende, kleurrijke schildering zie, smelt die herinnering snel weg. Wat is dit een fraai werk! Ik sta een tijdje stil en sluit mijn ogen, denk het tafereel voor me weg, als in een soort innerlijke beeldenstorm. Wat overblijft zijn bewegingen, van de schrijdende engel, de zich omdraaiende Maria, de neerdalende duif. Ergens in het midden is er een rustpunt. Ja, dit werk is een oerbeeld waarin tegengestelde werelden, die van stof en geest, van aarde en hemel, samenkomen en versmelten. Ik open mijn ogen en kijk nog een keer. Vreemd … niet eerder zag ik ze … er blijken tientallen belletjes aan de kleding van Gabriël te hangen, aan het leren schort, de mouwen. En ineens zie ik de annunciatie niet alleen, maar hóór ik haar ook …

Overhaal

Het is een milde, nazomerse dag. Zonnetje. Briesje. Heerlijk om dan in rustig tempo door de stad te fietsen. Ik pak de volle twee kilometer van het Amsterdamse Vondelpark en laaf me aan de ontspannen sfeer van het langzame verkeer. Maar dan moet ik, helaas, het park uit, rechtsaf de Amstelveenseweg op. De overgang is groot, want altijd is het daar druk. Na zo’n driehonderd meter voegt zich die andere drukke straat zich erbij, de Overtoom. Daarna persen beide verkeersstromen zich samen op de brug over de Kostverlorenvaart. 

Er staat een file. Een botsing op de brug. Eén van de twee auto’s staat half op het fietspad. Een handhaver dirigeert de fietsers naar de overkant van de brug, waardoor het daar volloopt. Ik voeg me in de stroom. Even staan we met z’n allen stil. Mijn oog valt op een mysterieus ogend beeld vlak naast me, geplaatst op de flank van de brug. Het verbaast me dat ik het nooit eerder heb gezien, terwijl ik door de jaren heen hier toch best vaak heb gereden. Op zich is dat, zo houd ik mezelf verontschuldigend voor, ook wel logisch, want in deze hectische flessenhals ben je vooral bezig met navigeren. Maar aan de andere kant, en dat vooral, besef je weer eens hoe halfbewust en dromerig je vaak voortbeweegt in het dagelijkse leven. 

We sukkelen de brug over en ik zie een tweede, vergelijkbaar beeld. Het dringt tot me door dat deze brug een verborgen verhaal wil vertellen. Ik parkeer mijn fiets en loop rond om meer gegevens boven water te halen. Ik maak een serie foto’s en zoek naar een titel van de beeldengroep en wie die gemaakt heeft. Maar er is niets te vinden, behalve de naam van de architect van de brug (Pieter Lodewijk Kramer), het bouwjaar (1947) en de stijl (late Amsterdamse School). 

Thuis duik ik het internet op en vind uiteindelijk meer informatie. Het blijkt te gaan om een werk van Hildo Krop (1884-1970). Tientallen jaren was hij stadsbeeldhouwer van Amsterdam en verfraaide talloos veel bruggen met zijn kunstwerken. Het uit graniet gebeitelde werk op deze brug draagt de wat cryptische titel Overhaal. En daar blijkt een mooi, oud verhaal achter te zitten! Lange tijd, vanaf de veertiende eeuw, was er op deze plek geen brug te vinden maar een dam, nodig om het lagere waterpeil buiten de stad te scheiden van dat in de stad. Schippers met handelswaar meerden hier aan, want aan de andere kant van de dam liep het water van de (in 1904 gedempte) Overtoom, richting de oude stad. Om de goederen daar te kunnen brengen stond op de dam lange tijd een ingenieuze constructie. De naam ervan was ‘overhaal’, wat een synoniem is voor ‘overtoom’: een sleephelling, schuin aflopend aan beide zijden van de dam. De schepen werden met lieren en touwen, schuivend over rolronde stammen, over de dam getrokken, aangedreven door een groot rad. En dat laatste gebeurde niet machinaal, maar door de spierkracht van sterke mannen. 

Een ander voorbeeld van een ‘overhaal’ in Amsterdam (briefkaart uit circa 1900)

Hildo Krop symboliseert dit oude verhaal op ontroerende wijze. Want de sterke mannen die het rad bedienden vergrootte hij uit, om hun fysieke kracht weer te geven. Maar misschien wilde hij ook die eenvoudige, hardwerkende lui emanciperen en lof toezwaaien. In de negentiende eeuw verdween de overhaal en dus ook de sterke mannen. De eerste brug verscheen. 

Een paar dagen later besluit ik terug te keren naar de plek, met mijn nieuwe ogen. En dus fiets ik weer door het Vondelpark en sla rechtsaf, richting brug. Natuurlijk is het dan onvermijdelijk dat het kinderliedje naar boven komt. Want wie kent het niet?

Schuitje varen, theetje drinken

Varen we naar de Overtoom

Drinken we zoete melk met room

Zoete melk met brokken

Nee, die brug aan het eind van de Overtoom is niet zómaar een plek. Er werd gehandeld, er was een uitspanning, de mensen stonden stil om naar het overhevelen van de schepen te kijken. In tegenstelling tot nu was dit een plek waar je juist wilde verwijlen. Je dronk of at er wat, bijvoorbeeld zoete melk met brokken (waarmee waarschijnlijk broodpap werd bedoeld).

En dan is er dat laatste, vreemde zinnetje van het lied. Als kind begreep ik het al nooit:

Kindjes mogen niet jokken.

Maar er bestaat ook een alternatieve tekst:

Om tien uur slaan de klokken. 

Dat klinkt beter, minder moralistisch en begrijpelijker. Want om tien uur klonken vanuit de stad de klokken, ten teken dat de stadspoorten dicht zouden gaan. En dus moest je haast maken om thuis te komen want anders raakte je letterlijk buitengesloten!

Ik parkeer weer mijn fiets en loop naar het beeld. Losjes leun ik tegen het bootje dat Krop uit het graniet hakte. Ik concentreer me en probeer het ronkende en stinkende verkeer weg te denken. Best een klus, maar het lukt. Het wordt stil. Ik visualiseer het grote rad, die overhaal. In de verte zie ik de torens van de oude stad in de lucht prikken, aan de andere kant ligt het weidse panorama van de veenweiden. Dit is een echte grensplek. Dwars door alles heenkijkend voel je dat dit een overgangsplaats is, ook in overdrachtelijke zin. Hier ervaar je het verschil tussen, wat in het Engels zo mooi heet, space en place. Met Google Maps bij de hand zijn de coördinaten van deze space in een vloek en een zucht gevonden: 52,35786° noorderlengte en 4,85487° oosterbreedte. Maar vooral is het hier een place waar de meetbare, kwantificeerbare wereld voor even verdwijnt. Waar Chronos voor een moment plaatsmaakt voor Kairos. Waar je mensen van vroeger ziet, zoete melk drinkend, zich vergapend aan de boten die door een reuzenrad van het ene naar het andere water worden ‘overgehaald’. 

Inktvis

Een fascinerend klusje is dat altijd, neuzen in je eigen boekenkast. Je ogen glijden langs de rugtitels en direct komt er van alles naar boven. Je weet waar je de boeken kocht, van wie je ze kreeg, hoe de omslagen eruitzien. Mijn oog viel op een breed exemplaar dat zich maar moeilijk uit de dicht opeengepakte rij liet pakken. Tijdens het gewrik hoorde ik achter in de kast iets naar beneden schuiven. Het bleek om een klein boekje te gaan, scheef tegen de achterwand gedrukt. Ik viste het eruit … ach … jaren geleden zocht ik er tevergeefs naar en ineens was het er weer: mijn met koffie bevlekte exemplaar van De Kleine Prins van Antoine de Sant-Exupéry. 

Ik bladerde er doorheen. Je kent de tekst en toch ben je direct weer geboeid. Ja, dit is wereldliteratuur, ogenschijnlijk voor kinderen geschreven, maar eigenlijk voor volwassenen. Daar … de passage met de kleine prins en de vos, die overbekende maar toch altijd wat licht raadselachtige woorden. ‘Alleen de dingen die je tam maakt,’ zegt de vos, ‘leer je kennen’. En: ‘Alleen met het hart kun je goed zien. Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar’.

Ik zette het boekje terug, nu veilig ingeklemd tussen de schouders van twee dikke pillen, en ging verder met het reorganiseren van de kast. Ondertussen bleef een andere zin van Sant-Exupéry maar aan me knagen: ‘Je blijft altijd verantwoordelijk voor wat je tam hebt gemaakt’. En toen schoot een herinnering omhoog. Ik zag een oud-leerling voor me. Hoe lang geleden zou het zijn geweest? Tien jaar? Vijftien jaar? Ik weet het niet precies, maar haarscherp zie ik het tafereel nog voor me. 

Ze stapte op me af en vertelde dat ze na school biologie wilde gaan studeren. Maar ze was gaan twijfelen. Op moedeloze toon zei ze: ‘Ik durf niet in dieren te snijden!’ Ik probeerde tegen haar in te praten, maar zoiets werkt natuurlijk niet. In een intuïtieve flits nodigde ik haar uit ergens snijmateriaal te gaan kopen, in een dierenwinkel of bij een slager. Dan zouden we samen gaan ‘snijden’ en dan zou ze zien dat het allemaal wel meeviel. Na een lichte aarzeling stemde ze in en we maakten een afspraak.

Een paar dagen later was ze er weer, met een plastic tasje in de hand. Lachend hield ze haar oogst omhoog: ‘Van de markt!’ Ik was benieuwd wat ze had meegenomen. Ze viste een pakketje uit het tasje en rolde het papier open. Het bleek om een inktvis te gaan. De verkoper, waaraan ze het verhaal had verteld, waarschuwde ‘dat er niets aan te zien was’. 

Ik vulde een snijbakje met water en legde het dier erin. Roerloos bleef het drijven. Daar zaten we dan, met tegenover ons een exemplaar van de pijlinktvis, de Loligo vulgaris. Het tafereel ontroerde me, dat weet ik nog, en ook dat ze twijfelde. Maar ze zette door en trok de wit bepoederde latex handschoenen aan. Ondertussen zette ik een nieuw, vlijmscherp mesje op het scalpel. Alles was in gereedheid. Ik probeerde haar aan te moedigen: ‘Jij mag de eerste snede zetten!’

De eerste snede. 

Zolang er mensen bestaan zetten ze sneden, in lichamen, vijanden, prooidieren, voedseldieren. Maar ergens, aan het begin van de Renaissance, werd een andersoortige snede gezet, die spreekwoordelijk ook wel ‘de eerste snede’ wordt genoemd. Mensen raakten in de ban van de concrete, materiele wereld en wilden die bestuderen, uit elkaar halen, analyseren. Die ‘eerste snede’, zo zou je kunnen zeggen, is het startschot geweest voor de hedendaagse, analytische wetenschap. En toch, ook nu nog, eeuwen later, blijkt uit onderzoek onder medische studenten dat die ‘eerste snede’ een fundamentele barrière vormt tijdens snijpractica. Het lijkt wel of de menselijke geschiedenis soms individueel herhaald moet worden. Blijkbaar snij je niet zomaar in een lichaam, ook niet in dat van een dode pijlinktvis afkomstig van een viskraam op de markt. Oog in oog met het hele, intacte lichaam, voel je een grens, ook als bewoner van de 21eeeuw. 

Ze maakte nog wat omtrekkende bewegingen, gaf met het scalpel een zetje aan het dier, drukte in de elastische huid, voelde aan de tentakels en streek met haar vingers over die wonderlijke zuignappen. Zo duwde ze zichzelf door die innerlijke grens heen en begon te snijden, behoedzaam, schoorvoetend. Ze openende de dikke huid, de ‘mantel’, en klapte die open. Op dat moment leek het alsof een toneeldoek openschoof. Het inwendige van het dier, dat zó’n ander bouwplan heeft dan dat van de mens, openbaarde zich: het kristalheldere, prachtig gevormde inwendige schild (de ‘zeepen’), de afsluitbare trechter, het papegaaiensnaveltje, de inktzakken, de kieuwen, de kogelronde ooglens. Ze keek me aan: ‘De verkoper van de viskraam heeft het fout. Er is juist heel veel te zien!’ Met grote precisie ging ze verder, en wilde van alles weten. Nee, bij haar gebeurde niet wat vaak tijdens snijpractica optreedt. Ze hakte de restanten van het dier niet verder in stukjes. In korte tijd ontstond in haar een evenwicht tussen nieuwsgierige exploratiedrang en met verwondering beladen respect. 

Later sprak ik haar nog over het practicum. Nee, ze was niet trots op het feit dat ze had durven snijden. Maar dat die inktvis zó gebouwd was, zo indrukwekkend oogde, van buiten en van binnen, dát was haar bijgebleven. Ze noemde het ‘de mooiste belevenis’ uit haar schooltijd.

Ja, hoe zou het nu met haar zijn? Zou ze bioloog geworden zijn? En wat voor een dan? Nee, laat ik niet haar naam googelen. Dit individuele verhaal moet in zichzelf besloten blijven, omdat er een algemeen geldende dynamiek achter verborgen ligt. Want vaak begint onze relatie met de natuur vanuit egocentrische motieven. We exploreren haar vanuit eigenbelang, voor voedsel, voor grondstoffen. Maar soms, vooral als het slecht met haar gaat, ervaren we hoe afhankelijk we van haar zijn. Een eerste moreel gevoel ontstaat. We gaan beter voor haar zorgen, als rentmeesters. De volgende ontwikkelingsstap is dat we als partners met haar omgaan en ervaren dat elke relatie, ook die met de natuur, reciprook, wederkerig van karakter is. Pas in dit stadium kan het gebeuren dat je een vos tegenkomt die zegt dat je verantwoordelijk bent voor wat je tam hebt gemaakt. 

Mijn avonturen met invasieve exoten

Velen zullen haar kennen: de Japanse duizendknoop. Ze is inmiddels één van onze meest bekende planten. En niet op positieve wijze. Want ze ondermijnt funderingen, groeit in rioolbuizen en lijkt niet te bestrijden. Wegmaaien helpt niet, wegbranden en elektrocutie ook niet, bestrijdingsmiddelen hebben geen vat op haar. Kortom: deze ‘terrorplant’ is een invasieve exoot die hier van oorsprong niet leeft en, door het ontbreken van natuurlijke vijanden, zich explosief uitbreidt. 

Eerder schreef ik een verhaal over de duizendknoop. Stiekem was dat bedoeld als een liefdesverklaring. Want ik houd wel van een lastpak die zich nergens iets van aantrekt en elke keer, na verwijderd te zijn, weer tevoorschijn komt. Bovendien is ze gewoon mooi om te zien, met die subtiele, lichtgroene bladeren en de roodbespikkelde, holle stengels. Maar ineens, als donderslag bij heldere hemel, bekoelde mijn liefde. Het gebeurde afgelopen zomer op mijn moestuintje, waar ze al jarenlang een vaste plek heeft. Helder zie ik nog voor me hoe ze daar terechtkwam, ongeveer vijftien jaar geleden. Iemand nam een vitaal ogende, voor mij toen nog onbekende plant mee. Ze noemde de exotische en nieuwsgierig makende naam: Japanse duizendknoop. Die wil je wel in je tuin hebben! Ik herinner me nog hoe krachtig ze aansloeg, zonder te verleppen, en hoe snel ze zich uitbreidde.

Die liefde duurde dus tot afgelopen zomer. Wat was namelijk het geval? Mijn moestuintje ligt in een gebied waar ook professionele tuinders actief zijn. Eén van die tuinders had blijkbaar duizendknopen bij mij gezien en kwam verhaal halen, nota bene op het moment dat ik oog in oog stond met een andere invasieve exoot: de Amerikaanse rivierkreeft. Terwijl die dreigend zijn scharen naar me ophief en in een trage beweging, achteruitlopend, de aftocht blies, begon de tuinder met zijn tirade. Of die duizendknopen langs de slootkant van mij waren? Zonder op antwoord te wachten, oreerde hij verder: of ik die planten weg wilde halen, want als ze ‘op het veld gaan groeien dan hebben we, en u in het bijzonder, een groot probleem’. Rustig blijven, wist ik nog te bedenken, tel je zegeningen en keer de andere wang toe. Ga nooit in discussie met een professional. Dus liet ik hem uitpraten en hoorde nog dat ik ‘verantwoordelijkheid moest nemen’, waarna hij wegbeende. Met andere woorden, de duizendknoop moest verdwijnen. Of ik. En aan dat laatste moest ik niet denken.

Direct nadat hij was vertrokken begon er van alles in me te schuiven. Mijn liefde voor de duizendknoop implodeerde. In een vloek en een zucht veranderde ik van een duizendknoopliefhebber in duizendknoopmoordenaar. Schokkend eigenlijk hoe snel zoiets kan gebeuren, puur door eigenbelang. Verbeten ging ik aan de slag met het uittrekken van de plant, ook wel wetende dat ze dan vanuit de wortelstokken kwadratisch terug zou komen. Maar ja, je moet wát. In de weken erna bezocht ik het tuintje frequenter dan normaal. Niet vanuit plezier of om lekker dromerig met plantjes bezig te zijn, maar met een doelgerichte missie: het uitroeien van de duizendknoop. En toen ik het zoveelste exemplaar eruittrok zag ik iets vreemds: er zaten knaagsporen in een aantal bladeren.

Wat een vreemde patronen! Zou er dan toch een natuurlijke vijand van de duizendknoop bestaan, in tegenstelling tot wat algemeen beweerd wordt? Mijn brein ratelde. Om welke insectensoort zou het gaan? Thuis dook ik de literatuur in, waarna twee opties overbleven. Verdachte nummer 1: de behangersbij. De vrouwtjes daarvan hebben de gewoonte ronde stukjes uit bladeren te knagen, die tussen kaken en poten mee te nemen en de nesten ermee af te sluiten. Verdachte nummer 2: de bladrandkever. Die vreet bladranden aan in kenmerkende patronen, precies zoals bij mij het geval was. Maar geen van beide insectensoorten liet zich op heterdaad betrappen en dus is het wachten op het nieuwe groeiseizoen.

Zeker, mijn liefde voor de duizendknoop was bekoeld. Maar ja, als je haar vrijwel dagelijks tegenkomt, vlamt alles weer op. Honderden exemplaren kom ik tegen tijdens mijn wandeling van de bushalte aan de Amstelveenseweg in Amsterdam naar mijn werk. Die verkeersader gromt, toetert en stinkt dag en nacht. Niet echt een plek om lang te verblijven. Maar tegelijkertijd is het ook, vanwege die duizendknopen, een fascinerende plek. Van dichtbij kan ik zo de groei en ontwikkeling volgen. Bloeien ze al? Drukken ze andere planten weg? Heeft de gemeente Amsterdam, die miljoenen investeert in de bestrijding, al actie ondernomen?

Nu is het mooie van waarnemen, dat het zichzelf aanzwengelt. Waarnemen doet waarnemen. De grote Jac. P. Thijsse beschreef dat al: ‘Ik kies mijn observaties zó, dat ik op een stuk of vier verschijnselen tegelijk kan letten en niet zelden maakt een gunstig toeval dan het half dozijntje vol.’ Zo is het precies, want het volgende gebeurde. Op het meest hectische punt van de Amstelveenseweg, pal naast het viaduct waarover de metro rijdt, met in de lucht vliegtuigen van en naar Schiphol, naast de hortende en stotende file richting de ringweg A10, kreeg ik een boompje in het vizier, fier groeiend tussen de dubbele vangrails. Ik liep erheen en determineerde snel en intuïtief: dit moest een fluweelboom zijn. Snel maakte ik een foto, want mijn bus kwam eraan.

In de bus bestudeerde ik de foto en begon te twijfelen. Zo’n tere, breekbare fluweelboom, op zo’n plek? Nogal onmogelijk, zo leek me, bij nader inzien. De volgende dag was ik er weer, maakte meer foto’s, zocht naar details en determineerde met de bekende apps die je daar tegenwoordig voor hebt. Nee, dit was inderdaad geen fluweelboom, maar een … hemelboom. En zo viel ik van het één in het ander. Want deze boom kende ik niet.

Een paar feitjes, voor de beeldvorming. Het zaad van de hemelboom (Ailanthus altissima) is halverwege de achttiende eeuw door ene Philip Miller uit China meegenomen naar Engeland. In Nederland is ze waarschijnlijk pas zo’n dertig jaar aanwezig, vooral aangeplant als een fraaie en taaie stadsboom. Maar ze doet het té goed, zo blijkt. Vooral langs de grote rivieren breidt ze zich uit, ten koste van inheemse soorten. Om die reden prijkt ze sinds kort op een lijst van de EU met invasieve exoten. Heel toevallig is het dus niet dat de hemelboom op die Amstelveenseweg groeit. Want de natuur dobbelt niet. Het urbane milieu langs de weg faciliteert dit soort planten. De ruigheid van de plek, de kalkrijke, stikstofrijke, verstoorde bodem, de verontreinigde lucht en het warme stadsklimaat vormen optimale omstandigheden. Daarom groeien hemelbomen, net als duizendknopen, graag langs spoorbanen, snelwegen en kademuren. Zo is de hemelboom in ongeveer dertig jaar tijd uitgegroeid van gewaardeerde stadsboom tot ongewenste binnendringer. Het kan verkeren, als je als boom onder de mensen komt …

Een paar dagen na mijn ontmoeting met het hemelboompje stapte ik weer in mijn bus, terug naar huis. Het was weer eens venijnig druk en de bus vorderde maar langzaam. Ik tuurde door het raam … ja … ik kon haar al zien. Stap voor stap kropen we naar haar toe. Ik hoopte dat we even stil naast elkaar zouden staan en dat ik in de bus stilletjes een foto kon nemen. Mijn plannetje lukte! Het leek zelfs alsof de chauffeur even speciaal voor me stopte, langs die vangrails. Daar stond ze, rechtop, licht meebewegend met de wind, immuun voor het lawaai en de stoffige stank.

De bus sjokte verder en stopte bij de laatste halte vóór de oprit naar de A10. Daar kreeg ik, volgens Thijssiaanse wetmatigheid, de volgende onverwachte waarneming in de schoot geworpen. De deuren sisten open en ik kon volop naar buiten kijken. Ik zag, aan de voet van het dijklichaam van de A10, een mij welbekende kolonie duizendknopen. Maar er was iets veranderd … om de planten heen waren paaltjes in de bodem geslagen. In een reflex spurtte ik door de nog openstaande deur naar buiten en liep het niemandslandje op tussen de bushalte en de A10. Het kon niet anders dan dat deze paaltjes, met vrolijk ogende, oranje-fluorescerende koppen, voor de bestrijding van de duizendknoop in de bodem waren geslagen. Wat zouden ze hier precies van plan zijn?

Inmiddels, een paar weken later, staan de duizendknopen er nog steeds, omgord door de golvende cirkel van paaltjes. Het geheel ziet er lichtelijk absurd uit, alsof er binnenkort een rituele slachting gaat plaatsvinden. De cirkel roept ook nieuwsgierigheid in me op, naar het nieuwe groeiseizoen. Zullen de duizendknopen dan definitief verwijderd zijn? En zal ik knagende behangersbijen en bladrandkevers gaan zien? En de hemelboom? Hoe lang zal die nog blijven staan op de Amstelveenseweg? Trouwens, in mijn zoektocht naar de hemelboom kwam ik, niet ver van de Amstelveenseweg, in het Beatrixpark, een prachtig exemplaar tegen. Met dank aan de duizendknoop …

Naschrift. Drie weken na het schrijven van bovenstaande is het onvermijdelijke gebeurd: het hemelboompje tussen de vangrails is verwijderd.

De afbeelding van de bladrandkever is gemaakt door Janet Graham (https://www.flickr.com/people/130093583@N04). Die van de behangersbij door Line Sabroe (https://www.flickr.com/people/43706167@N03).