Spruitgroenten

Voor me, in de tram, zaten twee smoezelig uitziende mannen. Beiden hadden een pluizige, grijze baard en droegen het haar in een paardenstaart. De linker sprak op euforische toon. ‘Echt waar … planten reageren op je gedachten!’ Hij vertelde over een doorgesneden appel. ‘Tegen de ene helft heb ik gevloekt, tegen de andere lieve woordjes gesproken.’
De rechter man lachte schamper. ‘En … wat was het resultaat?’
‘De vervloekte appel werd sneller bruin!’ zei de linker, op licht dreigende toon.
‘Ja … ja …dat zal wel … maar volgens mij heb je hem gewoon ondergespuugd en is ie daardoor gaan rotten!’
‘Jij gelooft ook niks hè?’
‘Nee, inderdaad … zou je ook moeten doen … naïeveling!’
‘En jij bent een twijfelaar!’
Drie haltes zwegen ze en stapten uit.

’s Avonds, thuis, dunde ik een boekenkast uit en stootte, toeval of niet, op een vergeeld exemplaar van The secret life of plants van Peter Tompkins. Ik bladerde wat door het boek … ideale literatuur voor de baardman met de bruine appelhelft! Leven beïnvloedt leven, dat is de boodschap van het boek, en dat zou ook gelden voor de gedachten, de intenties, die we naar planten laten uitgaan. Eigenlijk oud nieuws, dat in allerlei gedaantes steeds weer terugkeert. Denk maar aan het recente werk van de Japanner Masara Emoto, die de invloed van gedachten op de vorm van waterkristallen heeft onderzocht.

In de loop van de week verdwenen de paardenstaarten uit mijn gedachten, tot de zaterdag erop. In het tuincentrum waar ik rondliep, viel mijn oog op een stapel schattige doosjes, elk gevuld met sterrenkerszaden en een biologisch afbreekbaar kweekbakje. Ineens zag ik het experiment voor me. Twee bakjes met zaden onder indentieke omstandigheden. Het ene bakje zou ik gaan bombarderen met negatieve gedachten, het andere pamperen met positieve gedachten.

Thuis wilde ik direct aan de slag, maar de kandidaten voor de positieve en negatieve gedachten vielen stuk voor stuk af. Zo visualiseerde ik onder andere de schimmels onder in de groenbak, de glimlach van staatssecretaris Halbe Zijlstra en een door een auto geplette egel. Maar telkens kropen, door gaten en kieren, tegenovergestelde gedachten naar voren. Zo werd de zomerse, in mild licht badende zee verstoord door het irritante geronk van een reclamevliegtuigje. Kortom: het lukte me niet een boedelscheiding te maken tussen positieve en negatieve gedachten. En laten we eerlijk zijn: is er ook werkelijk een verschil te maken tussen goed en kwaad? Tussen mooi en lelijk? Alleen cabaretiers lukt zoiets, of types als Geert Wilders.

Zo kwam het dat de zaadjes dagenlang lagen te wachten. Ten einde raad stelde ik een deadline vast. In het eerstvolgende weekend, op zaterdag, zou het besluit over positief en negatief gaan vallen. Dat is het beste: als je zelf geen keuze kunt maken, laat het leven dat dan doen.

Zo gezegd, zo gedaan.

De zaterdag brak aan. Die dag fietste ik van Haarlem naar Amsterdam en forceerde mezelf vóór aankomst, bij het bord van de bebouwde kom, een beslissing te nemen. Vrij snel, ongeveer op de helft van het tochtje, onder het viaduct van de A9, presenteerde zich een potentiële, positieve kandidaat. Tegen het talud van de snelweg groeide een plukje klaprozen naast een bloeiende vlier. Een prachtig stilleven, zeker binnen de context van de rokende snelweg en de dalende vliegtuigen naar Schiphol. Maar mijn enthousiasme vloeide weg … een te kitscherig beeld … zoiets als het zigeunermeisje met een traan op haar wang …

Op de pedalen!

In Halfweg reed ik intuïtief het Handelspark Halfweg in, een industrieterrein ingeklemd tussen de snelweg en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Geen mens te bekennen, zo in het weekend. Een ongezelliger plek is bijna niet denkbaar … goede kandidaat voor een negatieve gedachte! Trouwens: fascinerend welke bedrijven er zijn gevestigd … sleep- en takeldienst Vrolijk … H. Krott, sportprijzen, medailles en bekers … Bosman, Delfts Blue Giftware …

Ik reed door in de richting van de Ringvaart en sloeg een hoek om. Vanuit het niets snelde er iets op me af … een elektrisch zoemende modelauto … op een meter of vijftig afstand stond de eigenaar, met een zwart bedieningspaneel in de handen.
‘Sorry!’ riep hij verontschuldigend.
‘Geeft niet!’
Ik stapte af en liep naar hem toe, fiets aan de hand. ‘Mooi ding is dat!’ zei ik, met geveinsd enthousiasme. Ondertussen inspecteerde ik het model. Vier reusachtige wielen met een kleine cabine bovenop.
Dat is een monstertruck!’ zei hij triomfantelijk.
Ik schatte de man in. Een jaar of veertig. Beetje haveloos. Klein van stuk, al een aardig buikje. Kaal hoofd, snor en slordige ringbaard. Zwart T-shirt met het woord crew erop, afgezakte spijkerbroek, versleten sportschoenen. De sigaret in zijn mondhoek brandde niet.
‘Echt een superding!’ vervolgde hij. ‘Radiografisch bestuurd … elektrisch aangedreven … weet je hoe hard hij kan?’
‘Vijftig?’ Naar mijn gevoel schatte ik te hoog in.
‘Nee … tachtig!’ Ter illustratie liet hij de truck een moment hysterisch loeien.
‘Wow!’ hoorde ik mezelf zeggen. Wat had ik graag een foto van het tafereel genomen: de man op het uitgestorven industrieterrein, de monstertruck aan zijn voeten en de Ringvaart als achtergronddecor!
‘Mijn vrouw vindt het niets …’
‘Iedereen zijn eigen hobby!’ zei ik, in een poging hem te ondersteunen.
‘Daar zit ze …’ Hij wees naar de oever, waar een vrouw op een klapstoeltje zat. Voorovergebogen tuurde ze naar de twee hengels die met hun toppen in het water lagen. ‘Ik rijd met mijn truck … en zij vist …’ Hij knipoogde. ‘En nu opgelet, dan zal ik je iets laten zien … deze truck stuurt perfect … vierwielaangedreven … door die megawielen kan hij alles … zoals … bijvoorbeeld … naar mijn vrouw rijden!’
Zonder moeite nam de truck op de hoge stoeprand. Ook het hobbelige gras was een fluitje van een cent. Op een meter of tien van haar af, zette hij de truck stil.
Ze keek op.
‘Over een kwartiertje is de koffie klaar!’ schreeuwde hij.
Ze lachte en zwaaide.
‘Ja … dat is mijn vrouw!’ zei hij met onverholen trots.

We babbelden nog wat en namen afscheid.

Het besluit was gevallen! Ik koos voor de man en zijn liefde voor monstertruck en vrouw. Helaas wilde een geschikte negatieve gedachte niet ontstaan. Maar als de nood het hoogst is … de redding kwam van B., die me een SMS stuurde. Hij had op het treinstation een vieze cappuccino gekocht en zat in een coupé tegenover een man die zijn nagels knipte …

De volgende dag, zondagavond laat, zette ik dan eindelijk het experiment in. Ik assembleerde de twee kweekbakjes en scheurde het eerste zakje met zaden open … gek … geen sterrenkers, maar linzen. Blijkbaar had ik in het tuincentrum niet goed op de verpakking gekeken. Maar niet getreurd, dacht ik, dan maar linzen, wat maakt het ook uit … water erbij … en in opperste concentratie bestookte ik het ene bakje met vies cappuccinoschuim, gelardeerd met afgeknipte nagels. Het andere bakje ontving de liefdevolle blik van de man.

De volgende dagen herhaalde ik mijn gedachte-experiment tientallen keren, niet alleen zittend tegenover de kweekbakjes, maar ook op afstand. Inmiddels verschenen de eerste wortel- en stengeltopjes. Opvallend was dat de beelden die ik uitzond gaandeweg in intensiteit groeiden. In de cappuccino dreven nu ook teennagels en de man begon er steeds jonger en sterker uit te zien.

Vier dagen na de start van het experiment sloeg ik de ochtendkrant open. De EHEC-affaire. Niet de komkommers waren de schuldigen, noch de tomaten. De spruitgroenten hadden het gedaan. Taugé. Rode bieten. En, alsof de duvel ermee speelde: linzen. De magie van het experiment smolt onder me weg. EHEC legde een grauwsluier over beide kweekbakjes.

Een week na het begin van de proef waren de linzen nog maar matig ontwikkeld, veel minder dan de fabrikant in de handleiding beloofde. En, belangrijkste punt: er was geen verschil tussen de bakjes. Toch was er, weliswaar op ander gebied, wel iets veranderd. Het beeld van de teennagels in het koffieschuim was verdwenen, ook de monstertruck was nergens meer te bekennen. De Ringvaart was uitgegroeid tot een brede, meanderende, kraakheldere rivier, met weelderige bomen op de oevers. Vissen sprongen uit het water omhoog, vogels scheerden over het oppervlak. Het heuvelachtige landschap aan de overkant baadde in gloeiend avondrood. De vrouw kwam aanlopen. Ze pakte haar man bij de hand en leidde hem binnen in een ommuurde tuin. ‘Kijk!’ zei ze tegen hem. ‘Wat staan onze groenten er mooi bij!’

Als Pasen na Pinksteren valt

Hoopvol gingen we erheen, naar de woonboulevard in Beverwijk. Maar eenmaal op de brede weg door het industriegebied, wisten we het: dit gaat niets opleveren. Geen nieuwe bank. Niet bij Sanders Meubelstad, niet bij Lederland of Piet Klerkx Woonexpress, noch bij Stoutenbeek Wooncentrum, of bij Gaaf Woonoutlet en Supermeubel.

Tegen beter weten in betreden we het eerste pand. Er klinkt muziek. BLØF:

Alles is liefde,
voor wie nog durft te dromen,
voor wie stilletjes verlangt,
voor hem, voor haar, voor mij …

Middenin de showroom, ingebouwd in de vloer, pronkt een forse vijver. Traagzwemmende, sierlijke koikarpers. Bijna zou je de collectie bankstellen vergeten. De verkopers, zo te zien twee studenten met een bijbaantje, ogen ongeïnteresseerd. Ze kijken liever naar het muziekfilmpje op hun iPad. Alleen als we weggaan, groeten ze. Zo, die zijn opgehuppeld, zie je ze denken.

Op naar het volgende pand. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Ook hier weer een hallucinerende collectie meubilair. In het doolhof van ruimtes, hoeken en nissen is geen mens te bekennen. Uit het systeemplafond lekt een zangstem die zich als een bloedzuiger aan me vastklampt … Glenn Miller:

Will this be moon love,
nothing but moon love?
Will you be gone when the dawn comes stealing through?

Opgejaagd door de melodie doorkruisen we in hoog tempo de zalen. Je loopt wat af op zo’n meubelboulevard, snel toch al een paar kilometer! Misschien is dat wel het concept: laat de klanten lopen tot ze niet meer kunnen. Observeer het moment waarop ze, murwgebeukt, capituleren. Bied dan de koffie aan, om het laatste verzet te breken. Teken vervolgens de contracten.

Daarom dit advies: blijf altijd in beweging op meubelboulevards. Ga nooit zitten!

Onderweg naar de volgende woonreus pruttelt Glenn Miller nog na. Waaraan doet die melodie me toch denken? Ik wrik wat aan de noten, waardoor een ander melodielijntje ontstaat … in een schok dringt het tot me door … een fragment uit de Achtste symfonie van Gustav Mahler! Om precies te zijn: uit het tweede deel waar de bariton pathetisch zingt:

Ewiger Wonnebrand,
glühendes Liebesband,
siedender Schmerz der Brust,
schäumende Gotteslust,
Pfeile, durchdringet mich,
Lanzen, bezwinget mich …

Zo zie je maar, het kan verkeren in het leven. Ineens zit ik weer in het Amsterdamse Concertgebouw, tijdens die gedenkwaardige uitvoering van de Achtste, alsof het weer 6 maart 2011 is. Wat een uitvoering! Jarenlang liep ik in een boog om dit monstruoos grote werk heen … nee, zo hoor ik mezelf nog verdedigen … die Achtste … teveel pathos, over de rand … een hysterisch, sentimenteel werk … al die krijsende stemmen! Maar ik liet me verleiden om te gaan luisteren.

Al weken van tevoren spookte de muziek door me heen. Keer op keer beluisterde ik de cd, wat alleen maar frustreerde, want dit werk, dat zich begeeft tussen maximaal hard en maximaal zacht, is eigenlijk niet te registreren. Onmogelijk is het de bijna vierhonderd musici vast te leggen op zo’n armetierig schijfje. En dan die tekst, waarvoor we in de eenentwintigste eeuw niet meer gebouwd lijken te zijn … in het eerste deel die pathetische Pinksterhymne, een oproep om de geest neer te laten dalen, in het tweede deel die woordenbrij uit Goethe’s Faust. Ik voelde me als een bergbeklimmer, nerveus voor de tocht. Ook in de toiletten, in dat kwartiertje voor het begin, voelde de sfeer lichtelijk gespannen aan. De handendrogers loeiden onrustig en de mannen wilden allemaal nog hun laatste druppels kwijt vóór de Grote Reis (zonder pauze).

Het podium was volledig gevuld, met het extra grote orkest, de drie gemengde koren, de twee jongenskoren, de drie sopranen, twee alten, tenor, bariton en bas … daar was Mariss Jansons, de dirigent. Met een enkel gebaar zette hij de inleidende dreun van het orgel in werking. De eerste klanklawine vulde de Grote Zaal, die ineens te klein leek. Het koor loeide: Veni Creator Spiritus … Kom Schepper, Heilige Geest. Meer kun je als mensheid, zonder elektronische versterking, niet bereiken.

Aan het begin van het tweede, laatste deel is de euforie over de neergedaalde geest voorbij. Stiller dan stil begint de muziek, die door de aarde lijkt te zakken, door een nulpunt heen, om in een moerassig schimmenrijk te belanden. Stap voor stap gaat het daarna weer omhoog tot aan die aangrijpende, de keel afsnoerende slotakkoorden, die echo’s van de eeuwigheid. Faust, de rusteloze zoeker, die zijn ziel aan de duivel verkocht, wordt opgenomen in iets wat op de hemel lijkt, bijgestaan door ‘het eeuwig-vrouwelijke’ …

Alles Vergängliche
ist nur ein Gleichnis.
Das Unzulängliche,
hier wird’s Ereignis.
Das Unbeschreibliche,
hier ist’s getan.
Das Ewig-Weibliche
zieht uns hinan …

Dát is het magische van muziek. Ze klinkt in het moment en dooft uit, maar is dan niet voorbij. Juist na afloop begint die onvoorspelbare alchemie. Als ik terugdenk aan de uitvoering van die Achtste, dan is het niet het ongehoord extreme wat zich opdringt. Niet de decibellen. Niet de honderden uitvoerenden. Het is vooral de pauze tussen de twee delen, die me het meest is bijgebleven. Normaal wordt er dan gehoest, geschuifeld, kort gepraat, omdat de mensen willen uitademen. Maar nu was het stil, intens stil. Een bijna meditatief moment. Hoe krijgt Mahler dat voor elkaar? Ik gok op de volgende verklaring. In het jaarverloop valt Pinksteren na Pasen. Maar Mahler koos voor de omgekeerde volgorde, voor een bijna heidense omdraaiing. In het eerste deel laat hij de Geest neerdalen. Het is Pinksteren. Dan volgt, aan het begin van het tweede deel, dat stille, geheimzinnige fragment. Zacht pizzicato. Een minieme bekkenslag. IJle klanken van de blazers. Het Golgotha-moment van de symfonie. Muzikale Goede Vrijdag. Daarna laat Mahler je innerlijk meegaan met de geest van Faust, omhoog, richting verlossing. Het is Pasen. Eerst daalt de Heilige Geest neer om daarna op te stijgen, maar in een doorleefde, menselijke vorm. Een geniale vondst van die meester van de metamorfose.

En dat allemaal door Glenn Miller & Beverwijk.

De laatste meubeltoonzaal. Ook daar weer muziek. Ondefinieerbare klanken. Saxofoon en trompet op een bedje van melige synthesizerklanken. Direct zetten we het tempo er weer goed in. Onderweg zonder ik me even af in een schemerige kamer, vol met voluptueuze bankstellen. Op één ervan zit een echtpaar. De sfeer is geïrriteerd, dat zie je zo. Ze kibbelen. De vrouw mekkert over de kleur van de bekleding. Ze wil zwart leer en niet bruin, want dat past beter bij de gordijnen. De man lijkt haar niet te horen en vouwt een zelfgetekende plattegrond van de huiskamer open: ‘Luister toch eens naar me … die bank past niet onder de vensterbank … ’ Hij zegt het zacht en voorzichtig, er hangt immers een escalatie in de lucht. Zijn vrouw zucht diep. Daarna zwijgen en staren ze lange minuten. Dan, ineens, uit het niets, staat de vrouw op en trekt hem uit de bank omhoog. Ze geeft hem een zoen en lacht: ‘Kom, we gaan … lekker naar huis!’

Zo zie je maar: ook op de woonboulevard kan zich de Achtste van Mahler voltrekken. Met de Geest voor ogen, dat Ideale Bankstel, gingen ze erheen. Daar wachtte een moeras, en ze zwegen. Maar de Geest kwam terug, gemetamorfoseerd. Ze kochten de bank niet en verlieten de Meubelreus, hand in hand.

(Klik hier voor het verhaal over Mahler in Leiden)

De zuivere lucht van Swiss Sense

Onder de rook van Heemstede en Hoofddorp, aan de rand van de Haarlemmermeerpolder, ligt een dorpje met een wonderlijke naam: Cruquius. Terwijl ik de Gamma van de woonboulevard Cruquius Plaza verlaat, overdenk ik die exotisch klinkende naam. Waar zou die vandaan komen? Ondertussen valt mijn oog op een winkelpand: Swiss Sense, boxsprings & matrassen. Wie kent deze naam tegenwoordig niet? Met een gigantische publiciteitscampagne probeert deze firma de beddenmarkt te veroveren, geholpen door het vertrouwenwekkende logo met het Zwitserse kruis. Dat laatste is overigens vreemd, want het is een Nederlands bedrijf en de bedden zullen waarschijnlijk in lage lonenlanden gemaakt worden. Maar ja, Zwitserland geeft een gevoel van veiligheid en degelijkheid, en dat is wat je wilt, met je bed (N.B.: inmiddels is het witte kruis stilletjes uit het logo verdwenen).

Ik pak de kans en loop naar binnen. Ondanks de zaterdag ben ik de enige. Heerlijk, de aanblik van de weelderige matrassen, de weldadige dekbedden … iets ongewoons trekt mijn aandacht … in een plexiglazen vitrine ligt een onduidelijk apparaatje. Ik buig naar voren … nee … de vorm van het ding verraadt niets over de functie. Het liefst zou ik er een foto van maken, maar de verkoopster komt eraan. Een vriendelijke vrouw. ‘Kan ik u helpen?’
‘Ja … wat is dat voor iets?’ vraag ik, wijzend naar het ufootje.
‘Een luchtfilteraar … nieuw kost het 870 euro, maar als u al een bed heeft, en het wil laten inbouwen, kost het 600 euro … in de meeste nieuwe bedden zit het geïntegreerd, dan kost het slechts 300 euro!’
‘Maar hoe wérkt het?’
Ze wenkt me. ‘Kom maar mee naar boven!’
Nóg meer bedden. Bij één ervan stopt ze, pakt de afstandsbediening en dirigeert het voeteneind omhoog. ‘De Swiss Sense Life reinigt de lucht in de slaapkamer!’ herhaalt ze.
Ze gaat op de knieën zitten. Reflexmatig imiteer ik haar. Gezamenlijk kijken we naar het chassis van het bed.
‘Daar!’ Ze wijst naar het apparaatje, dat zit vastgeschroefd aan de onderkant van de bodem.
Het blijft doodstil, op die eerste verdieping, en de sfeer krijgt iets sacraals, nu we beiden zo op de knieën zitten. Dan hoor ik een zoemtoon. ‘Het maakt geluid!’
‘Ja … ja … maar alleen overdag … het wordt voorgeprogrammeerd … bijvoorbeeld van 10 tot 6 uur … als u aan het werk bent!’
Weer vraag ik hoe het functioneert.
‘Het zuivert de lucht!’ herhaalt ze voor de derde keer.
Ze weet het niet.
We staan op. Het voeteneind daalt weer neer. De mystieke sfeer is verdwenen. We zijn weer gewoon in een filiaal van Swiss Sense, in Cruquius … ja … waar zou die naam toch vandaan komen?
‘Is de werking van het apparaat getest?’ vraag ik, terwijl we de trap aflopen.
‘Het is al heel lang in de handel … jaren geleden heeft mijn zwager het al uit Amerika meegenomen!’
Ik voel dat dit verkoperspraat is. ‘Zijn er ook testrapporten?’
‘Jazeker! Het hoofdkantoor stuurt ze binnen een paar dagen op!’
We staan stil voor het plexiglas.
‘Dus het werkt tegen allergieën?’
‘Ja, tegen allergieën.’
‘En tegen huisstofmijt?’
‘Ook tegen huisstofmijt.’
‘En schimmels?’ probeer ik nog. ‘Bacteriën?’
‘Zeker!’
‘Pollen?’
‘Ja, tegen alles was klein is!’

Met een folder in de hand verlaat ik het pand en drink wat in de nabijgelegen vestiging van La Place. Ik spel de tekst. Ronkende resultaten vliegen om mijn oren. ‘Ontwikkeld en gepatenteerd door de NASA heeft Swiss Sense kans gezien deze unieke technologie te verkrijgen voor de consumentenmarkt.’ Het bedrijf richt zich niet alleen op de bedden, maar ook op het klimaat eromheen: ‘Ruim 99% van o.a. het huisstofmijt en andere luchtweggerelateerde allergieën die door bacteriën en micro-organismen worden veroorzaakt, worden gedood.’ Als ik het werkingsmechanisme van de ‘slaapkamerrevolutie’ lees, begrijp ik de verkoopster beter. Ik zou het ook niet uit kunnen leggen: ‘Swiss Sense Life werkt naar de kracht van een RCI-gel waarbij RCI staat voor Radiant Catalytic Ionization.’ De zuivering is ‘een nabootsing van het proces dat in de natuur plaatsvindt.’ Maar welk proces dan wel? Onder het kopje ‘oxidatie’ staat pure poëzie: ‘In reactie van het UV-licht met een viertal edelmetalen ontstaan er oxidanten die de ruimte in worden gestuurd. De oxidanten komen in contact met bacteriën of bijvoorbeeld huisstofmijt en zullen samen oxideren tot koolstofdioxide en water’. Het duizelt me, daar in La Place. Dit is pure magie!

Inderdaad: drie dagen na mijn aanvraag krijg ik via mail de onderzoeksrapporten toegestuurd. Grotendeels dezelfde informatie als uit de folder. Maar er staat ook iets nieuws in. Swiss Sense Life is ‘onderzocht en effectief bevonden’ door een drietal universiteiten in Amerika, en TNO. Er staan zelfs namen van onderzoekers bij. Met wat eenvoudig zoekwerk vind ik het e-mailadres van één van de onderzoekers, Sergey Grinshpun van de University of Cincinnati. Ik stel hem wat vragen over de Swiss Sense Life. Zijn antwoord bevreemdt me: ‘I’ve never evaluated any technology with any matrasses.’ Wel mailt hij me een onderzoek naar een vergelijkbaar apparaatje. Veelbelovende resultaten, maar de claim van ‘ruim 99%’ haal ik er niet uit. Voor de zekerheid nog even overlegd met de onderzoeker van TNO, Jacques Kastelijn, waarnaar Swiss Sense refereert. Zelfde verhaal.

Dan maar contact gelegd met het bedrijf zelf. Vrij snel beland ik in de hoogste regionen, bij een senior manager business affairs. Een vriendelijke man, maar hij weet niet meer te vertellen en verwijst naar de importeur. Terloops verneem ik dat Swiss Sense ook de Duitse markt wil gaan veroveren, en nóg iets: ‘De Duitsers zijn vrij conservatief en hechten waarde aan keuringen’. Daarom wordt de Swiss Sense Life voor de Duitse markt opnieuw getest, en wel door het eerbiedwaardige TÜV-instituut. Wonderlijk, denk ik: drie Amerikaanse universiteiten zouden onderzoek hebben gedaan, en ook nog eens TNO en de NASA. En dan nieuw onderzoek gaan doen? Later zie ik trouwens dat onderaan het onderzoeksrapport ook het logo van het TÜV-instituut staat. Kortom: een moerassig geheel, die Swiss Sense Life.

Tot op heden niets van de importeur gehoord. Wel kan ik iets anders melden: de oorsprong van de naam Cruquius. Mooi verhaal! Het dorp is vernoemd naar Nicolaus Cruquius (1678-1754), eigenlijk Nicolaas Kruik (het latiniseren van namen was in die tijd niet ongebruikelijk). Hij maakte plannen voor de drooglegging van de Haarlemmermeer, die uiteindelijk pas in 1852 plaatsvond. Niet alleen was hij een visionair, maar ook een duizendpoot. Hij werkte als landmeter, waterbouwkundig ingenieur, sterrenkundige, meteoroloog, cartograaf. Kruik was geobsedeerd door de kracht van het getal. Meten betekende voor hem weten. Het verhaal gaat dat hij zelfs zijn eigen urineproductie bijhield! Het voert wat ver, ik weet het, maar ik kan niet nalaten Cruquius te koppelen aan Swiss Sense. De exactheid van Kruik versus de ondoorgrondelijke testresultaten van de beddenfabrikant. En, over getallen gesproken: hoe zit het eigenlijk met dat procentje micro-organismen dat de luchtfilteraar niet weet weg te vangen? Daar zouden wel eens taaie rakkers tussen kunnen zitten! Mijn advies is simpel en goedkoop: doe gewoon het slaapkamerraam open, pak stofdoek of natte dweil. Werkt waarschijnlijk net zo goed!

Mooie hoofden bij Ikea

Een tip, voor wie naar Ikea gaat. Maak van je rondgang een loopmeditatie. Volg half dromend de grote pijlen op de vloer, langs al die huiskamer-, slaap- en werkkamers en lees de namen van de producten alsof het wonderlijke mantrams zijn … Sultan hjartdal, de binnenveringsmatras … Skydda mjuk, de matrasbeschermer … Alfhild fägel, de lampenkap met verstelbare fitting … laaf je aan al de beloftes die gedaan worden … Bumerang, de met vilt beklede broekhanger die ‘je broek beschermt en op zijn plaats houdt’ … of de Omsorg, de schoenspanner die ‘je schoenen mooi in vorm houdt, ook als ze niet worden gebruikt’. Maar wees ook alert! Wantrouw ‘de gordijnrailset met wandbeslag, gordijnroede en afsluitknoppen en gordijnringen’ … ja … Präktig … met jou heb ik nog een appeltje te schillen. Ik had je rotsvast en waterpas in de muur geplugd, maar toen boog je door, onder het gewicht van de gordijnen. Woest heb ik je van de muur geschroefd, met een enkele beweging doorgebogen en weggegooid. Goedkoop bleek duurkoop. Maar uiteindelijk kan je niet boos worden op Ikea. Want dan is daar, voor een luttele 99 cent, Plastis, de afwasborstel, met een zuignap vast te kleven aan de wandtegels. Handig bij ruimtegebrek op het aanrechtblad!

Ineens sta ik tussen planten. Vreemd. Ik wist niet dat Ikea die verkocht. Een rondgang leert al snel dat er veel kunstplanten tussen zitten: ‘Voor wie geen levende planten kan houden, maar toch van de pracht van de natuur wil genieten’. Daar … een stapel met bamboeplantjes … ook van plastic, met wederom een belofte, geformuleerd in die licht paradoxale taal: ‘Natuurgetrouwe kunstplant die altijd mooi blijft’. Voor de prijs hoef je dit laminaatplantje niet te laten liggen. Voor een paar eurootjes heb je er levenslang plezier van. Ik struin verder … nog meer kunstplantjes … of toch niet? Ik pak één van de bruine potjes van de schap en aai over de takjes. De twijfel blijft. Op het etiket staat een naam, in keurig plantenlatijn. Het blijkt te gaan om de Calocephalus brownii. Tja. En dan gaat het bij planten net als bij mensen. Als je een naam weet, wil je meer weten.

Thuis zoek ik verder, met het plantje tegenover me. Boeken. Internet. Wie is deze plant, met de grijszilveren kleur, de chaotisch ogende groeiwijze, met de harde en tegelijk zachte takjes? Al snel beland ik in Australië, want daar groeit ze, op kliffen en duinen aan de zuidkust. Hitte. Droogte. Oceaanzout. Dát is de plek van Calocephalus. Ik begin meer te begrijpen van haar verschijningsvorm. Het zachte dat je voelt zijn de kleine, dicht opeengepakte haren, die een dun donslaagje over de takken vormen. Zo beschermt ze zichzelf tegen uitdroging. En er is nog iets: de op het eerste gezicht bladerloze stengel blijkt niet bladerloos te zijn. De dicht tegen de stengels aangedrukte blaadjes zijn klein, millimeters groot, je ziet ze zó over het hoofd. Dat is een andere strategie van hitte- en droogteplanten: de bladgrootte reduceren. Ja, Calocephalus is een taaie plant, een overlever, een pionier. Rotsvast staat ze op zilte kliffen! En bij Ikea, net name in de kersttijd.

In mijn zoektocht tref ik geen Nederlandse naam voor de plant aan. Logisch: ze groeit hier immers niet in het wild. Vertalen dan maar. In het plantenlatijn refereert ‘calo’ naar ‘mooi’ en ‘cephalus’ duidt op ‘hoofd’. Mooihoofd, dat zou een goede naam zijn! Maar ik zie geen mooi hoofd, alleen een warrig, donzig takkenstaketsel. Het blijkt dat de naam verwijst naar de kleine bolvormige, lichtgele bloemen, die overigens niet op mijn exemplaar zitten en er waarschijnlijk ook nooit aan zullen komen.

Mooihoofd … zo zou ik ook wel willen heten!

Een paar weken later ben ik weer in Ikea. Eigenlijk had ik er niets te zoeken. Maar laat ik eerlijk zijn: ik wilde nog een keer naar de Afdeling Mooihoofd.

Loeidruk is het. Weekend. In loopmeditatie doorkruis ik de van daglicht afgesloten afdelingen … daar is ze … Mooihoofd! Minutenlang draal ik bij haar rond, totdat twee vrouwen naast me stoppen.
‘Dát plantje ziet er leuk uit!’ zegt Roodjas.
‘Ja, die ken ik!’ antwoordt Geelmuts. ‘Heb ik in de tuin gehad … nu dus ook bij Ikea!’
‘In de tuin?’
‘Ja!’ vervolgt Geelmuts. ‘Op aanraden van het tuincentrum. Goed te combineren met kleurige bloemen. Staat mooi naast heideplantjes!’
‘Lijkt me ook geschikt voor in mijn bloemstukken!’ zegt Roodjas.
‘Of voor in hangpotten’ fantaseert Geelmuts. ‘Met blauwe viooltjes ertussen …’
‘Ja … of lavendel …’ vult Roodjas aan en pakt twee potjes.
Geelmuts neemt vier potjes mee.
Ineens heb ik verschrikkelijk te doen met Mooihoofd. Niets over haar element, haar biotoop van ruige kusten waarop de zon brandt. Niets over haar taaiheid, haar moed, niets over haar pionierkarakter. Mooihoofd staat hier als een opgefokte vleeskip, losgerukt uit haar context. Zou er naast dierenwelzijn ook zoiets bestaan als plantenwelzijn?

Thuis kan ik het niet nalaten via email contact te leggen met het Customer Contact Center Nederland van Ikea. Of zij meer weten over het plantje, over haar natuurlijke leefwijze, waar ze verzameld is, of gekweekt? Twee dagen later volgt het antwoord: ‘Wij hebben uw e-mail doorgestuurd. Zodra wij antwoord hebben ontvangen, zullen wij u informeren.’ Weer een paar dagen later: ‘Wij kunnen uw vragen niet beantwoorden omdat ook wij de antwoorden niet weten.’ Kortom: een dood spoor. Dan maar zelf verder zoeken. Op naar het tweede deel van de naam: brownii. Daarin zit de naam van de Schotse bioloog Robert Brown (1773–1858). Hij ontdekte de celkern en de stroming van het cytoplasma, deed baanbrekend onderzoek naar de bestuiving en bevruchting van planten. Lange tijd verbleef hij in Australië, waar hij meer dan 3400, grotendeels onbekende plantensoorten verzamelde tijdens lange, ruige expedities. Maar wie vernoemde de plant naar Brown? Dat was de Duitser Ferdinand von Mueller (1825-1896). Ook hij verbleef lange tijd in Australië, na Brown om precies te zijn, ook hij maakte lange tochten over dat gigantische continent. Hij legde de basis voor het nationale Australische herbarium. De kans is groot dat hij uit respect en bewondering Mooihoofd naar Brown heeft vernoemd. Ontroerend idee is dat: de ene pionier eert de andere pionier vanwege een pionierplant.

Mijn Ikea-expeditie eindigde met een artikel van Mueller, uit 1857, zomaar op internet te vinden. Het is een weergave van een ellenlange voordracht over de ontdekkingsreizigers van Australië. Hij eindigt zijn ode met een citaat van de grote Isaac Newton, die man van de zwaartekrachtwetten: ‘I have played like a child with the pebbles on the shore, while the great ocean of truth lies unexplored before me.’ Dat is het mooie van Ikea. De woongigant levert niet alleen Plastis, dat ingenieuze afwasborsteltje met zuignap, maar leidt je ook naar grote onderzoekers die vergaarde kennis niet zien als einddoel, maar als raadselachtige antwoorden die nieuwe vragen oproepen.

Wijze bomen

Wilders rechtbank

Dagenlang stonden ze er, tijdens mijn woon-werkverkeer, bij de rechtbank: de busjes met de schotelantennes op het dak. En terugkomen zullen ze, nu Moszkowicz de rechters heeft gewraakt! De Grote Man zelf, die zich schijnt te spiegelen aan niemand minder dan Galilei, heb ik niet gezien. Elke keer hoopte ik hem in het vizier te krijgen, omgord door zijn wonderlijke schare fans en de met oortelefoontjes behangen bodyguards.

Met Wilders in mijn achterhoofd fietste ik langs die rechtbank aan de Parnassusweg. Ik moest elders in Amsterdam nog iets doen en besloot een omweggetje te maken via het Vondelpark, dan kon ik mooi nog even een groet brengen aan één van mijn favoriete bomen: een reusachtige populier.

Vanaf een afstand zag ik haar al oprijzen, samen met de andere, even imposante soortgenoten, vlakbij de uitgang naar de P.C. Hooftstraat, tegen het hek van de naastgelegen van Eeghenlaan. Meer dan veertig meter hoog! Een uniek exemplaar. Ik parkeerde mijn fiets en baande me een weg door de bosjes en struiken, voorzichtig, want er slapen hier vaak daklozen. Maar nu was er niemand. Te koud. Aan de voet van de stam stond ik stil en keek omhoog. Wat een imposant wezen! Massief. Ongenaakbaar. Maar ook kwetsbaar, want populieren worden nooit zo oud.

Zwarte populier Vondelpark

Ik liep achter de boom vandaan en stond onverwacht oog in oog met een man aan de andere kant van het hek. Een tel keken we elkaar verbaasd aan.
‘Ik kom voor de boom’ zei ik verontschuldigend en wees omhoog.
Het ijs brak direct.
‘Ik óók!’ zei hij, in lekker plat Amsterdams en begeleid door een achtergrondkoortje van krijsende halsbandparkieten. Hij bleek op zoek naar bijzondere bomen in de stad. We waren lotgenoten! Direct wisselden we wetenswaardigheden uit. Of hij die twee monumentale platanen kende, aan de centrumuitgang van het Vondelpark, in het Leidsebosje?
‘Nee … fiets ik zo direct heen!’ zei hij opgetogen.
Als tegenprestatie kreeg ik ook een tip: een rare boom, in het plantsoen op het Emmaplein. ‘Die heb ik ontdekt toen ik een keer vreselijk moest pissen … als een karhengst … verborgen tussen de struiken staat ie … de stam maakt een hoek van negentig graden … eigenlijk zou ie moeten omvallen … dat die boom dat voor elkaar heeft gekregen … ze is intelligent!’
Hij legde zijn hoofd weer in zijn nek, en keek de populier in. ‘Als je weet wat er allemaal in die boom leeft … beessies, insecten … oeroud is ze … dit is één levend wezen … tonnen moet ze wegen …’ Hij zocht naar meer woorden. ‘Weet je … soms denk ik wel eens dat ik … in een vorig leven … een boom ben geweest … nee … ik maak geen grapje … bomen zijn zo anders dan wij en tegelijk heel dichtbij!’
En toen gebeurde het.
Hij stapte naar voren, sloeg met een hand drie keer amicaal tegen de schors en omarmde de stam. ‘Goed gedaan, meissie … grote vriendin van me … goed gedaan … je bent een superboom!’
Met enige moeite namen we afscheid.
‘Dus jij gaat nog even naar de platanen!’ riep ik over mijn ontroering heen.
‘Ja … en jij naar het Emmapark!’
Dat beloofde ik.

Zo gezegd, zo gedaan.

Vijf minuten fietsen. Een rustig, voornaam parkje. Koningin Emma staat pront op haar sokkel. Ik liep de bosjes in achter het beeld … geen twijfel mogelijk … dat moest die intelligente boom zijn … een Haagbeuk.

Haagbeuk Emmaplein

Ik liep een rondje om het park. Op een bankje, naast hun scooters, zaten twee jongens, ontspannen onderuitgezakt, petjes achterstevoren. Ze babbelden gezellig, gehuld in een fikse cannabiswalm. Nederlanders waren het, maar tegenwoordig schijn je allochtonen te moeten zeggen, of mensen-met-misschien-wel-twee-paspoorten.
Ze keken me vriendelijk aan. ‘Mooi parkje, vindt u niet?’
Ik knikte. ‘Komen jullie hier vaak?’
‘Af en toe, voor de gezelligheid …’
Ik keek naar de ceder achter hen en verzon een leugentje om bestwil. ‘Die mooie boom daar, die is mijn favoriet … willen jullie daar een foto van me maken?’
Ze keken niet eens raar op. ‘Natuurlijk!’
Terug bij het bankje begon één van de jongens, precies volgens mijn strategie, te praten. ‘Mijn opa in Marokko’, zei hij, ‘woont in een dorpje op het platteland. Daar kan hij uren op een bankje zitten, onder een vijgenboom, samen met andere oude mannetjes. Een te gekke plek is dat! De laatste keer dat ik er was, vertelde hij verhalen over vroeger, over zijn jeugd, over mijn oma, die niet meer leeft … dat komt allemaal door die vijgenboom!’
Ze lachten ontwapenend. Ik lachte terug, bedankte voor de foto en stapte op mijn fiets. Eigenlijk zou iedereen twee paspoorten moeten hebben, dan leer je nog eens wat van elkaar. Alleen maar pure Nederlanders … je zou ervan in slaap sukkelen!

Uit nieuwsgierigheid reed ik nog even langs het Leidsebosje … misschien … ja! … daar stond hij, de Populierenman, die nu een Platanenman was! Hij was over het lage hekje gestapt en stond, in gedachten verzonken, tussen de twee reuzen. Niets leek hij te merken van de drommen toeristen die voorbijsjokten en de langsdenderende trams.

Op de terugweg kwam ik weer langs de rechtbank en bedacht: het proces tegen Wilders zou niet in dat verschrikkelijk ongezellige gebouw plaats moeten vinden, maar ergens buiten, onder bomen. Veel moeite hoeft dat niet te kosten, want pal achter de rechtbank ligt een ideaal grasveldje voor dit doel. Er staan twee wilgen op en drie esdoorns: de meest wijze en milde jury die denkbaar is. Rechtspraak houden onder en tussen bomen past in een eeuwenoude traditie. Prachtig lijkt me dat: het zwart en wit van de toga’s, de golvende krullen van Moszkowicz, de wapperende kuif van Wilders tussen de verwaaide, herfstige bomen!

Onze lieve vrouwe

Bij de boerderij blaft de hond zijn tanden bloot. Ik versnel mijn pas, maar het is niet nodig: hij kan het erf niet af. Ik loop verder over de dijk. Dreigende wolken hangen boven de polders. Harde wind, korte buien, afgewisseld door felle zon. De hond blijft me nablaffen en helpt me eraan herinneren dat het binnenkort Dierendag is … vier oktober, de dag die verbonden is met de middeleeuwer Franciscus van Assisi, de man die de armoede predikte. Jaren geleden was ik in Assisi. Een vervreemdende ervaring. Hoezo armoede? Vanaf de parkeerplaats konden we met roltrappen de heuvel op, het stadje in. En dan zijn graf: niet één maar twee kerken zijn er omheen gebouwd. Al snel werd het me duidelijk: Franciscus is geannexeerd door de kerk.

De dijk waarop ik loop heet de Westfriese Omringdijk: een grillige lus met een lengte van 126 kilometer, langs steden als Enkhuizen, Hoorn, Alkmaar, Schagen en Medemblik. In de dertiende eeuw ontstond dit indrukwekkende bouwwerk door de koppeling van bestaande dijkjes en terpen. Bij toeval, bladerend door een atlas, kwam ik een kaartje van het gebied tegen, rond 1300. In die tijd lag Schagen in de noordpunt van Holland, zoals nu Den Helder. Zeven eeuwen geleden snoof je op dit deel van de Omringdijk de zilte zeelucht op, zag je de stromingen van eb en vloed. In de verte, bij helder weer, kon je het zuidelijkste Waddeneiland zien: Wieringen.

De hond ligt ver achter me. Vanwege de naderende Dierendag probeer ik in de huid van Franciscus te kruipen. Hij was een mysticus, naïef in de goede zin van het woord. De verschijnselen om zich heen – zon, maan, sterren, wind, wolken, water, vuur, aarde, bloemen – begroette hij als broeders en zusters. Ik loop door en zie, waar de dijk naar een drukkere weg neigt, een biddend torenvalkje. Mijn rationele brein zou zeggen: die vogel is op zoek naar een prooi. Mijn Franciscusbrein zegt: het omlaagduiken van de vogel is een teken dat je serieus moet nemen.

Zo gezegd, zo gedaan.

Ik kijk om me heen. Direct, en met grote kracht, wordt mijn blik gezogen naar een gebouwtje op een uitstulping van de dijk. Een bord geeft aan dat het om een kapel gaat. Ik ben in het buurtschap Keins, dat in het oude Holland de noordelijkste punt was! Binnen is niemand, maar de brandende kaarsen geven aan dat anderen me zijn voorgegaan. Onder een keramieken beeld van Maria met kind staan potten met bloemen. Buiten rukt de wind aan het gebouwtje, druppels spatten uiteen op de glas-in-loodraampjes. Ik steek een kaars aan, druk hem op de metalen pin en neem plaats op één van de bankjes. Vreemd: in een flits zie ik kolkend en dreigend water langs een dijk. Emoties dringen zich naar voren en ik kan maar nét mijn tranen bedwingen. Wat gebeurt er allemaal? Ik schakel mijn rationele brein in en kijk nog eens goed om me heen. Intieme sfeer, mooie en liefdevolle verzorging, maar bijzonder is het allemaal niet. Flauwekul, al die gevoelens.

Ik sta op en schakel mijn Franciscusbrein weer in. Achterin ligt op een kastje informatiemateriaal. Een stapel A4-tjes met teksten in het Pools. Radio Maria AM 675. Een kleurenfoldertje beschrijft de geschiedenis van de kapel, en die is interessant. In 1510, tijdens een storm, stonden bewoners van Keins op de zeedijk. In de verte verging een schip. In het geloei van de storm hoorde iemand het gehuil van een kind. Het bleek vastgebonden aan een boegbeeld dat Maria voorstelde. Het kind werd gered. Jaren later werd het beeld teruggevonden in een waterput die geneeskrachtig bleek te zijn. Naast de put werd een kapel gebouwd, en Keins werd een bedevaartsoord. Niet veel later verwoestten protestanten het gebouwtje, maar de Mariaverering bleef. In 1956 werd het huidige kapelletje geopend, ‘God’s toegangspoort tot de wereld van de Messias’, in de woorden van het foldertje.

Mijn voet stoot tegen een blauwe emmer. Er zit water in, uit de bron. Ik loop naar buiten. De regenbui is overgewaaid. Het terrein waarop het kapelletje staat is niet groot en omringd door een mooie elzenhaag. Zou dit vroeger een terp zijn geweest? Ongeveer halverwege staat een gemetselde put, afgesloten door een metalen deksel met hangslot, waardoor de bron onzichtbaar is. Over een paadje met platte stenen loop ik naar de rand, waar een bankje staat. Om onverklaarbare redenen buk ik, en til een steen omhoog. Er ligt iets in de bodem. Voorzichtig wrik ik een waterdicht, plastic bakje uit de klei. Er zitten spulletjes in: een vogelnestje van hout, een leeg, metalen doosje met opschrift (‘ROC Noord-Holland’), een notitieblokje en een potloodje. Een instructiebrief meldt dat het gaat om een geocache. Het blijkt dat wereldwijd mensen dergelijke schatten verstoppen, die anderen dan met GPS-apparatuur proberen op te sporen. Je mag iets uit het doosje halen, als je er ook iets in terugstopt. Ik doe er een elzenpropje in en noteer, conform de instructies, naam en datum in het notieblokje. Het lijkt erop dat ik de eerste ben die zónder GPS-apparaat de geocache heeft gevonden. Dat komt vast door mijn Franciscusbrein!

Later, thuis, op internet informatie over Keins opgezocht. Een wonderlijke wereld ontvouwt zich! Volgens sommigen ligt bij de waterput een energiecentrum dat onderdeel uitmaakt van een wereldwijd netwerk van energielijnen, de zogenaamde leylijnen. Tot in de vroege middeleeuwen bouwde men op dergelijke centra heiligdommen die in veel gevallen werden gewijd aan de aartsengel Michael. Nog sterker: dat minuscule buurtschap Keins maakt deel uit van een Michaëlslijn die loopt van Santiago de Compostela, via Mont Saint Michel, Hargen, Wieringen, Harlingen, Wijnaldum, Sylt, Stockholm naar, tenslotte, de Russische stad Archangelsk.

Maar dat terzijde, want ik ben nog in de kapel. De deur gaat open. Een overduidelijk geëmotioneerde vrouw stapt binnen. Ze steekt een kaarsje aan en bidt schokschouderend. Mijn Franciscusbrein floept weer aan. Ik hoor de regen striemen en zie weer dat kolkende water, hoog tegen de zeedijk aan … ik wil de vrouw niet storen en loop naar buiten, waar ik beschutting zoek onder de elzenbomen. Dit is een ongewone plek, een grensplek. Ja, ik weet het zeker, het is hier ouder dan het kapelletje, ouder dan de legende, ouder dan Maria, oeroud, heidens, krachtig, ongenaakbaar. Het is hier waarschijnlijk net zo gegaan als met het graf van Franciscus: geannexeerd door de officiële kerk. Hier in Keins hebben de autoriteiten Maria ingezet om die ongrijpbare natuurenergieën te beteugelen.

Terug over de dijk. Wat een wandeling! Met mijn Franciscusbrein heb ik een schat gevonden, zónder GPS-apparatuur, beelden gezien van kolkende watermassa’s en ben ik overmand door emoties. Daar is de hond, hij slaat weer aan en springt tegen het hek op. Een mild herfstzonnetje breekt door. Wat is dit een prachtig cultuurlandschap!

De bodem van het heelal

De rafelrand van Amsterdam. Duivendrecht. Station Van der Madeweg. Er is iets met de metro en het kan nog wel even gaan duren.

Om de tijd te doden loop ik het perron af, de hal in. Dit is niet echt een plek om voor je lol te verblijven. Ideale omgeving voor een krimi. Buiten bestudeer ik de plattegrond van de omgeving, net als een vrouw naast me. Mijn oog valt op een straatnaam: de Johannes Blookerweg … Blooker … Blooker … bekende naam …
De vrouw kijkt me aan.
‘Weet u wie Blooker is?’ vraag ik.
‘Blokker?’
‘Nee … Blóóker!’ Ik wijs de straat op de plattegrond aan.
Ze glimlacht en pakt een smartphone uit haar tasje. Na wat gerommel op het apparaat trekt ze een vies gezicht. ‘De smerigste plek van Nederland!’
‘Hier!?’
‘Ja … de Johannes Blookerweg … onderzoek van Milieudefensie … het hoogste gehalte stikstofdioxide van Nederland …’
‘En wie was Johannes Blooker?’ durf ik te vragen.
‘Ik zal even op Wikipedia kijken …’ Het antwoord volgt al snel. ‘Hmm … leeft niet meer … hij is de oprichter van een cacaofabriek die tot 1962 in Amsterdam heeft gestaan … het bedrijf Rademaker maakt nog steeds Blooker Daalders cacao …’
‘Daar ga ik heen!’
‘Maar de fabriek bestaat niet meer!’
‘Nee … naar de Blookerweg!’
‘Nou … veel plezier … adem dan maar eerst goed in!’ Ze groet beleefd en loopt weg.

Achter het station ligt een bedrijventerrein, met de prozaïsche naam Entrada. Er staan drie kantoorgebouwen: Sevilla, Barcelona en Valencia. Een bord schreeuwt dat er nog ‘zichtlocatie’ te huur is. Bij een smoezelige nooduitgang drommen rokers als opgejaagde paria’s bijeen. Ik verlaat Entrada via een weg die de Johannes Blookerweg moet zijn, hoewel nergens een bordje is te bekennen. Omhoog, het viaduct van de A10 op. De snelweg buldert en rookt. Hier moet Milieudefensie de metingen hebben verricht! Een vage flard uit Dante’s Divina Commedia schiet me te binnen. Later, thuis, vind ik de zin die door me heenspookte: ‘Het is voorwaar geen taak om mee te spotten: de bodem van ’t heelal in beeld te brengen …’

Met gevaar voor eigen leven loop ik verder. Ze rijden hier gehaast, zo vlak bij de A10. Uit veiligheidsoverwegingen neem ik de smalle strook tussen de vangrails en de balustrade van het viaduct. Je verwacht hier een bord ‘verboden voor voetgangers’, maar het is niet te vinden. Nee, op de Blookerweg loop je niet, daar rijd je in de auto, op weg naar de A10 of naar Sevilla of Barcelona of Valencia. De grond onder mijn voeten is bezaaid met klein afval. Reinigingsdiensten komen hier niet. Waarom zouden ze ook? Veel sigarettenpeuken. Platgereden blikjes: Red Bull, Fanta, Heineken. Snoeppapier van King, Mentos. Een lege zak met een sticker erop: ‘Witte bolletjes’. Een prop papier blijkt een contract voor een huurauto te zijn. Nissan Micra. Onder ‘bijzonderheden’ staat: ‘Rechtsachter kras op deur. Steenslag motorkap.’ Een paar stappen verderop, tussen dorre planten, ligt een verminkte vuvuzela … ach ja … die verloren voetbalfinale … Dante schiet me weer te binnen. Hoe ging die zin ook alweer? Thuis vind ik hem: ‘Laat varen alle hoop, gij die hier intreedt …’ Maar er is ook een opstekertje: ik vind een 2-euromunt!

Gehaast steek ik de oprit naar de A10 over en loop naar het nabijgelegen tankstation. Een bord informeert over de omgeving. Ik blijk de Blookerweg alweer te hebben verlaten en bevind me op de Verlengde Van Marwijk Kooystraat, die onderdeel is van Amstel Businesspark S111. Tientallen bedrijven staan op het bord vermeld, maar geen enkele is gevestigd op de Blookerweg. Vreemd: waarom een straatnaam verzinnen als er niets anders is dan asfalt? Waarom hebben de stadsplanologen de Blookerweg niet gewoon de Verlengde Van Marwijk Kooystraat genoemd? Of, desnoods, de Verlengde Verlengde Van Marwijk Kooystraat? Overigens kom ik er thuis achter dat Van Marwijk Kooy de Amstel Brouwerij heeft opgericht. Anno 1870. Bier en cacao. Wonderlijke combinatie!

In het tankstation zoek ik naar een bestemming voor mijn gevonden munt. Ik koop een Calippo-waterijsje (zonder kunstmatige kleur- en smaakstoffen). Terug naar de metro. Met ware doodsverachting loop ik langs de andere kant van de Blookerweg. Nóg een vondst: een vertrapte, witte schoen. Op de binnenzool staat het merk: Calypso, Paris … dat kan toch geen toeval meer zijn … Calippo … Calypso … wonderschoon was ze, één van de verleidingen die Odysseus tijdens zijn reis tegenkwam. Zeven jaar verbleef hij bij haar. Om te verhinderen dat hij vertrekt, biedt ze hem de onsterfelijkheid aan. Maar Odysseus weigert, aanvaardt zijn sterfelijkheid en overwint zijn angst voor de dood.

De metro rijdt weer. Ik overdenk mijn reis door de tijd. En ineens heb ik te doen met Johannes Blooker. Hoe werkt dat eigenlijk, namen aan straten geven? Zouden de erven van Johannes Blooker ooit om toestemming zijn gevraagd?

Kamperen is uit de mode

Kamperen is uit, althans het ‘toeristisch kamperen’: zóveel bij je hebben dat je mobiel (te voet of met de fiets) een volgende kampeerplek kunt bereiken. Alleen een selecte groep zal dat blijven doen, de rest beweegt zich voort in caravans en campers volgestouwd met ‘dingetjes’.

Dingetjes.

Misschien is dát wel vakantie: het verplaatsen van dingetjes. Mijn belangrijkste dingetje van dit jaar was een nieuwe zwembroek. Ik had nog zo’n oude, met lange pijpen, maar daar kun je niet meer mee aankomen. Op naar een nieuwe, wat trouwens nog een hele klus was. Want waar koop je een zwembroek? Uiteindelijk kwam ik tijdens een loeihete dag terecht bij een buitensportzaak. Ik moest naar de tweede verdieping, onder het dak en zonder airco. Daas van de hitte vond ik uiteindelijk een rek. Moedeloos keek ik naar de hangertjes. Opzichtige opdrukken, schreeuwende kleuren.
Een verkoopster liep op me af en vroeg waarnaar ik op zoek was.
‘Een zwembroek …’
‘Voor uzelf?’
‘Ja …’
‘Maar,’ zei ze, licht gegeneerd. ‘U staat bij de rekken met junior …’
‘Junior?’
‘Ja … dit zijn zwembroeken voor kinderen!’
Het was te warm om me te schamen.
Een paar rekken verderop vond ik een rijtje bescheiden ogende exemplaren voor volwassenen. Ik kocht een eenvoudige, intuïtief en snel, want ik wilde naar buiten, weg uit die sauna.

Pas thuis zag ik dat er tóch een tekst op de zwembroek stond: Speedo. Ik zag mezelf al lopen over de camping. Mensen op klapstoelen zouden naar me wijzen, elkaar aanstoten en lachen. Voor de zekerheid het merk maar even op internet nagezocht … een meevaller! Speedo blijkt een gerenommeerd merk te zijn, aanbevolen door Michael Phelps, het beest dat ooit tijdens de Olympische Zomerspelen in Peking acht gouden medailles won. Op de website zegt hij: ‘I want to test my maximum and see how much I can do. I want to change the world of swimming.’ Kortom: een schot in de roos, die zwembroek.

De vakantie brak bijna aan. Mijn dingetjes waren ingepakt, inclusief de nieuwe Speedo. Voor het vertrek die twijfel of je alles wel bij je hebt. Toch maar even het internet op en gegoogled op het woord ‘paklijst’. Ik kwam terecht bij de ANWB: ‘Vul de ANWB Paklijst kamperen in en vink aan wat u mee wilt nemen’. En dan gebeurt er iets vreemds. Ik ben toch bewoner van deze planeet? Waarom ken ik dan niet alle dingetjes die op de paklijst staan? Bijvoorbeeld: een ‘digikluis’ … nee … ik wil het ook niet weten … heb je vast weer inlogcodes en wachtwoorden voor nodig. Op de lijst stond nóg een onbekend woord. Een fraai woord, waar je niet omheen kan … een skottelbraai! Dat blijkt zo’n zwart, UFO-achtig ding op pootjes te zijn. Je kunt ermee koken, bakken, grillen, barbecueën, wokken. Werkt op gas, dat is wel zo veilig tegen bosbranden en geen gedoe meer met spiritus. Ja, zo werkt het bewustzijn: je leert een nieuw woord en een onbetreden universum opent zich. Daarna zie je ze overal staan, die skottelbraaien, bij huizen, tenten, caravans, campers …

Terug naar de paklijst van de ANWB. Het was confronterend, maar nóg meer woorden bleek ik niet te kennen … steunpoten … slinger uitdraaisteunen … hulpspiegels … disselweger … Geen twijfel mogelijk: bij de ANWB staat kamperen gelijk met het je verplaatsen in caravan of camper. Lichtgewicht tentjes zijn uit en daarmee ook het toeristisch kamperen. Zo’n skottelbraai past niet in je rugzak en een ‘satellietschotel/-ontvanger’, die ook op de ANWB-paklijst staat, is te groot voor je bagagedrager.

En dan breekt de vakantie aan. Lange, heerlijke dagen vertoef je in veld, bos en heuvels, zwem je met de nieuwe Speedo in prachtige meren. Maar tegen de avond breekt het onvermijdelijke moment aan: je moet naar een camping. En ja hoor, daar zijn ze, bij tientallen, de skottelbraaien en disselwegers. Er waren zelfs twee mannen die een Speedo droegen!

Tentje opgezet en even weg voor een avondwandeling. Bij terugkomst stond er een caravan pal naast ons. Merkwaardig, want er was ruimte genoeg. De mensen waren niet kwaadwillend, maar kleine tentjes blijken buiten het bewustzijn van de moderne kampeerder te vallen. Ze zien je gewoonweg niet. Maar niet getreurd! Van de nood heb ik maar een deugd gemaakt en me verdiept in de verschillende vervoers- en verblijfsmiddelen op de camping. Op de onbetwiste eerste plaats staat voor mij Hymer. Dat is echt een turbomerk! Ik zag zelfs een exemplaar met een inpandige schuur, waarin twee brommers stonden. Binnen flitste de breedbeeldtelevisie, op het dak draaide de satellietschotel. Een paar dagen later kwam ik van de Hymer-collectie zelfs het beste paard van de stal tegen, de Hymer Liner. Werkelijk, dat is een mastodont! Op de website van de fabrikant staat een ode: ‘My home is my castle. Waarheen u ook onderweg bent, met de Hymer Liner slaat u overal een goed figuur. Alleen al het uiterlijk getuigt van de charmante discretie en functionaliteit in de luxueuze Premium-categorie.’ Daar kun je met je tentje niet tegenop: ‘Twee bagageruimkleppen die toegang bieden tot een doorlopende, vlakke dubbele vloer, drievoudige ruitenwisser op het panoramaraam. Functionele oplossingen in dynamische, markante vormen.’

De Tyrannosaurus stond bij de uitgang van een camping. De eigenaar stapte de receptie uit, kwam trots aanlopen en sloeg, aan de blikken van de omstanders te beoordelen, inderdaad een ‘goed figuur’. Hij klauterde naar binnen, sloeg de deur met een breed gebaar dicht en reed weg. Op de achterkant las ik zijn lijfspreuk, die met plakletters onder de merknaam Hymer was aangebracht: Unser 5 ***** Sterren Hotel.

Het Tijdperk van het Toeristisch Kamperen ligt achter ons. Alleen idealistische organisaties, zoals de onvolprezen NTKC, zullen dit oude ambacht in ere houden. Als mensheid zijn we definitief beland in het Tijdperk van de Dingetjes. Steeds meer paardenkrachten zullen we nodig hebben, steeds meer ruimte, om alles te kunnen verplaatsen. Het is een wonderlijk Tijdperk, waarin de mens zich wel verplaatst maar in feite niet van huis is. Want van thuis neem je zoveel mogelijk mee. In het Tijdperk van de Dingetjes reis je zonder te vertrekken.