Retourtje Azië, via Praag

Mijn goede vriend H., die in Zuidoost-Azië woont en werkt, was een paar weken over in Nederland. In zo’n periode is er altijd veel te doen en te regelen. Rekeningen, verzekeringen, bezoekjes hier en daar. Op zijn lijstje stond ook de aanschaf van een nieuwe laptop. Een redelijk fluitje van een cent, zou je denken.

Maar dat pakte anders uit.

Na veel wikken en wegen koos hij voor een Sony VAIO, uit de S-serie, een duivels mooi apparaat uit het bovenste segment. Een flinke aanschaf, maar dan heb je ook wat. Volgens de fabrikant maakt ‘het upstream design process de VAIO uniek en ongeëvenaard’. Dit vlaggenschip onder de notebooks ‘is uitvoerig getest voor gebruik in de Sahara of poolgebieden, in stoffige ruimtes, op plekken met veel wind, in hobbelende auto’s en is geschikt voor doorlopend in- en uitschakelen’. Kortom, goed passend voor H.’s werk, dat zich niet altijd onder standaardomstandigheden afspeelt.

De bestelling verliep via internet, want zo doe je dat tegenwoordig. Een dag later stuurde de firma Correct uit Rotterdam een bevestigingsmail en weer een dag later arriveerde het apparaat in Amsterdam.

Tot zover alles op stoom.

Met frisse zin en gekamde haartjes zette H. zich achter zijn bureau. Verpakking verwijderen, doos openen, inhoud controleren … het heeft iets feestelijks, zo’n maagdelijk apparaat … Windows geactiveerd, software geïnstalleerd. Alles liep op rolletjes. De VAIO maakte zijn beloftes waar.

Maar toen sprong er een duiveltje uit het doosje.

Bij het installeren van de printer verscheen op het scherm een alarmerend geel gevarendriehoekje, inclusief uitroepteken, en een begeleidende tekst: ‘Printing does not work. Problems found: USBIF xHCI USB Host Controller has a driver problem’.

Kan gebeuren. Geen reden voor paniek.

Direct ging H. aan de slag, maar de ‘troubleshooting’ leidde tot een ontmoedigend resultaat: ‘Not fixed’. Dan maar bellen met de helpdesk van Sony. Ene Percy adviseerde om ‘fabrieksherstel’ uit te voeren, ‘een volledige PC reset’. Hoewel dat soort opmerkingen alarmerend klinken, stemmen ze me ook altijd positief. Want, inderdaad, computers kun je resetten, maar mensen niet. Dus al die verhalen over computergestuurde, zelfdenkende superrobotten die de mens gaan vervangen, zijn, tegen de uiterlijke schijn in, onjuist. Zo lost een simpel telefoontje met een helpdesk een groot filosofisch vraagstuk op.

Maar dat terzijde.

Inmiddels probeerde H. uit alle macht het hoofd koel te houden. Manmoedig en onverschrokken, hij had wel voor hetere vuren gestaan, ging hij aan de slag met het advies van Percy en klikte en klikte … ‘Instellingen’ … ‘Pc-instellingen wijzigen’ … ‘Bijwerken en herstellen’ … ‘Herstel’ … en klikte … gewoon doen wat je bevolen wordt … met computers kun je niet marchanderen, het zijn immers geen mensen … maar helaas … daar was het driehoekje …

Nieuwe ronde, nieuwe kansen. De helpdesk. Annabel kwam met een hoopgevend en technisch eenvoudig uit te voeren advies: ‘Check de printerkabel!’

Tja, zo simpel kan het leven soms zijn.

H. besloot dit deelproject uit te voeren bij zijn bovenbuurvrouw. Die zou daar zonder twijfel aan mee willen werken, ze houdt immers van gezelligheid. De volgende ochtend kon hij komen. Na de koffie, met tompouces van de HEMA, koppelde H. haar printerkabeltje los en sloot dat aan op zijn laptop … maar daar was die ongenode gast weer … het gevarendriehoekje. De diagnose was helder. Daarom sloot H. de printer van de buurvrouw weer aan. Maar toen trad de Wet van Murphy in werking. De HP kwam niet meer in beweging. Toeval? Domme pech? Verkeerde handelingen uitgevoerd? Hij zat er flink mee in zijn maag: ‘Ik voelde me verantwoordelijk voor dat verlamde apparaat. Uren ben ik bezig geweest om het probleem te herstellen, tot ik er scheel van zag. Maar het lukte me en daar ben ik best trots op!’ Voor de buurvrouw kon de reparatie niet lang genoeg duren. Na de koffie volgde een lunch met dik belegde boterhammen en de thee ging gepaard met een keur aan koekjes. Die dag kreeg ze zelfs de tijd om een ouderwetse groentesoep te maken, met handgedraaide balletjes.

Weldoorvoed, maar gefrustreerd, daalde H. de trap af, naar zijn eigen woning. Met lood in de schoenen legde hij weer contact met de helpdesk. Dossiernummer 9157597 kreeg een man met een zacht, Zuid-Nederlands accent aan de lijn. Die bracht, na raadpleging van zijn achterban, het slechte nieuws: de laptop moest voor reparatie naar Praag.
‘Naar Praag?’ zei H., verbaasd en met onderdrukte woede. Steeds weer zag hij de retourdatum van zijn vliegticket voor zich … veel tijd was er niet meer …
‘Naar Praag?’ vroeg hij nog eens, bezwerend, smekend.
‘Ja, daar zit onze repair facility …’
‘Wat?’
‘Ons reparatieatelier!’
Nee, laat je niet kisten door het leven. Vecht niet tegen de bierkaai, interpreteer tegenslagen positief. Deze VAIO was een mooie oefening in mindfullness. Leef in het hier en nu, oefen nederigheid. En trouwens, die laptop is ontworpen in Japan, ergens in een naburig lagelonenland geassembleerd en met een containerschip over oceanen vervoerd … dus waarom zouden we ons druk maken over een retourtje Praag?
‘Goed, ik stuur hem wel op … wat is het adres?’
Dat was een te simpele vraag.
‘We sturen eerst een speciale doos naar u toe, want daar moet de laptop in …’

Schoorvoetend accepteerde H. het onvermijdelijke.

De volgende dag stuurde Sony een sms: ‘De verpakking voor uw Sony-product is opgestuurd en zal u binnen 1-2 werkdagen bereiken.’ Dat werden dus vier werkdagen, wat, in het licht der eeuwigheid, verwaarloosbaar kort is … maar uiteindelijk was het dan zover: ‘UPS stopte voor mijn deur!’
‘UPS?’ vroeg ik in mijn onwetendheid.
‘Ken je dat bedrijf niet?’
‘UPC ken ik wel!’ antwoordde ik verdedigend.
H. keek me meewarig aan. ‘Ze vervoeren pakketjes … je ziet de busjes overal rijden!’
Ja, ik had wel de gele postkarretjes van Deutsche Post gezien, laatst nog, maar UPS kende ik niet. Als het om brieven en pakketjes gaat denk ik nog altijd aan bedrijfsnamen waarin de afkortingen als PTT, TNT of NL zitten verwerkt. Later heb ik toch maar even via internet aan nascholing gedaan. Mijn onwetendheid bleek nóg dramatischer: UPS is de grootste en oudste koeriersdienst van de wereld, opgericht in 1907. Het bedrijf is gespecialiseerd in logistieke processen, zoals warehouse management, air- en ocean forwarding, netwerkmanagement, fysiek transport, repair flows, consulting en optimalisatie van de gehele bevoorradingsketen …

Ik zie ze nu wél steeds rijden, die busjes van UPS.

Het koeriersbedrijf blijkt een meester te zijn in logistiek. Als je bij UPS een pakketje aanbiedt, krijg je een trackingcode. Als je daarop klikt, dan kom je op hun website en kun je zien waar het pakketje verblijft. Zo vertrok H.’s lege doos, te volgen via code 1ZA7552F6861149015, om 19:53 uur uit Frankfurt om in Herne-Boernich (Ruhrgebied) aan te komen. Vertrek aldaar om 2.07 uur. Bijkomende informatie: de lege doos (inclusief verpakking) woog 1,5 kilogram.

Anderhalve kilo?

Aan het eind van die dag zag H. het busje met hoge snelheid de straat inrijden. De service was optimaal: ‘De chauffeur deed op eigen initiatief de laptop in de doos.’ Omdat alles met de snelheid van het licht plaatsvond, vergat H. zijn begeleidende brief, met daarin gedetailleerde informatie over het computerprobleem, in de doos bij te voegen.

En weg was het busje.

Via de trackingcode 1ZA7551X9196657230 bleek dat de VAIO anderhalve dag later in Praag was aangekomen. Een sms’je van de afdeling Sony Repair bevestigde de gegevens van de website: ‘Het Sonyproduct is ontvangen en het toestel zal in plusminus drie werkdagen klaar zijn.’ Na, inderdaad, drie dagen belde de helpdesk, in de persoon van een oude bekende: Percy. Hij had van Praag gehoord dat ze geen probleem hadden gevonden, tevens zou er een nieuwe versie van Windows 8 op de laptop worden gezet. Dat alles leidde bij H. tot opluchting én gemengde gevoelens, immers, zijn begeleidende brief zat niet in de doos. Daarom vertelde hij voor de zekerheid het hele verhaal aan Percy. Die beloofde het een en ander terug te koppelen met de repair facility.

Een nieuwe trackingcode: 1ZA755G6862113855. De VAIO was vertrokken uit Praag. Aankomst in Amsterdam om 6.00 uur. Dezelfde dag, om 16.25 uur, kon H. de verloren zoon weer in zijn armen sluiten … hij opende de doos … daar lag hij … mooi ding toch, die VAIO … een naam die klinkt als poëzie … Visual … Audio … Intelligent … Organizer … klep omhoog … aanzetten … en dan de printer … ‘problems found: USBIF xHCI USB Host Controller has a driver problem’ … en, ja hoor, daar was hij weer, die goede oude bekende … het gele duiveltje …

Er was geen tijd meer voor een tweede retour naar Praag, want H. moest terug naar Zuidoost-Azië. Maar ook daar, in de tropische hitte, verscheen het uitroeptekentje. Tegen beter weten in mailde hij nog één keer naar de helpdesk. Per kerende post kreeg hij antwoord: sluit een ander printerkabeltje aan …

Ontsnippering

Natuurbrug Zandvoort

Nog een paar maanden, dan is ze klaar, de natuurbrug over de Zandvoortselaan in de gemeente Zandvoort. Een de verbeelding tartend project dat een verbinding legt tussen twee prachtige natuurgebieden: het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en de Amsterdamse Waterleidingduinen. Vrij baan voor konijn, vos, ree, egel, hazelworm, korfslak, kikker, rugstreeppad, loopkever, marter, bunzing, wezel, zandhagedis en al de plantenzaden die met de dierenvachten meeliften.

In het rijtje heb ik het damhert weggelaten. Dit dier, vooral bekend van hertenkampen, vormt een verhaal apart.

Het was op één van die fraaie nazomerdagen, eind augustus. De zon lag op de horizon. Ik bewoog mee met het terugkerend strandverkeer. Er hing een vleugje melancholie in de lucht, want hoeveel van dit soort avonden zouden nog volgen? Daar was ze … op de heenweg had ik haar al gezien … de natuurbrug in aanleg … breed en imposant hangend over de Zandvoortselaan. Ik parkeerde mijn fiets om het bouwwerk van dichtbij te kunnen besnuffelen. Bij de nog gesloten overgang wemelde het van de damherten. Over deze dieren, die sinds 1970 in de Waterleidingduinen leven, is veel te doen. De populatie is de laatste jaren sterk toegenomen, té sterk, volgens critici. Nou zal dat de meeste mensen weinig kunnen schelen, want herten zijn schattig om te zien en de mannetjes dragen van die indrukwekkende geweien. Maar als de dieren over de hekken springen, door privé-tuintjes gaan banjeren, de tuinkabouters omverlopen, een naburig golfterrein beschadigen of de verkeersveiligheid bedreigen, dan gaan de alarmbellen rinkelen. Want natuur is prima, zolang ze voor mensen maar geen schade of hinder veroorzaakt. Hogere hekken werden aangelegd, terwijl de populatie doorgroeide. Uiteindelijk ging de kogel ging door de kerk. De gemeente Amsterdam, eigenaar van de Waterleidingduinen, besloot tot gereguleerd afschieten. Inmiddels zijn er ook plannen om dieren te transporteren naar Oost-Europa en daar los te laten. Maar, zo bedacht ik in mijn naïviteit, staande onder de betonnen brugbodem, over een paar maanden kunnen de herten toch gewoon naar de overkant lopen? Blijkbaar heeft elke club zijn eigen agenda. Niets blijkt bij nader inzien zo ingewikkeld te zijn als de natuur. Misschien een ideetje: de oprichting van het Ministerie van Overzicht zodat al die belangentegenstellingen door één deur kunnen.

Damherten bij natuurbrug in aanbouw

Inmiddels ontvouwde zich vlak voor me een sprookjesachtig tafereel. Achter de afrastering, bekleed met een groen, doorschijnend scherm, liepen de herten rond: een mannetje met gewei, een vrouwtje, twee jonkies. De laaghangende zon toverde op het scherm een soort wajangspel. Kop omhoog. Kijken. Ruiken. Kop omlaag. Grazen. Een paar pasjes van een jonkie. Draaiend gewei van pa. Het zag er bijna ritueel uit, alsof ze de opening van de brug wilden forceren. Nog een paar maanden, dacht ik, dan mogen jullie naar de overkant. Of naar de oevers van de Donau. Of naar de Eeuwige Jachtvelden.

Met gevaar voor eigen leven stak ik de weg over. Ook daar hoge hekken, bergen bijna wit duinzand. Hier geen wajangspel. Maar een ander fantasiebeeld drong zich aan me op. Ik zag een wolf. Dat kwam natuurlijk door al die verhalen over het dode exemplaar dat bij Luttelgeest (Noordoostpolder) is aangetroffen. Een raszuivere Oost-Europese wolf met een bever in haar maag. Ik extrapoleerde mijn fantasie: de vanuit het westen oprukkende damherten ontmoeten de oostelijke wolven. Een dramatisch beeld, gewoon te zien vanaf de Zandvoortselaan! Zeker, een wilde gedachte, maar zó wild ook weer niet, want die wolf is natuurlijk allang in Nederland. Vier jaar geleden heb ik hem zelf gezien, nou ja, laat ik eerlijk zijn: indirect waargenomen.

We waren op een fietstocht in het grensgebied tussen Twente en Duitsland en reden door het plaatsje Uelsen. Een onbestemde sfeer hing in de lucht. Bij één van de laatste huizen stond een man bij zijn tuinhek. Hij wapperde paniekerig met zijn armen. Hij riep me iets toe, maar ik verstond hem niet. Wel zag ik in het voorbijgaan het grote bord in zijn tuin: huis te koop. Verderop, in een donker bos, stopten we. Het bleek dat mijn reisgenoot de man wél had verstaan: er zijn wolven in het bos! Eerst lach je nog om zo’n opmerking. Wolven! Grapje! Maar de sfeer kristalliseerde uit en allerlei details kregen lading en betekenis. Zo doemde vanuit het niets, tussen de bomen vandaan, een man op, gehuld in een groen jagerspak, met op zijn hoofd zo’n prototypisch gleufhoedje inclusief het naar achteren wijzend veertje. Ook hij keek, net als de man die zijn huis wilde verkopen, wat verwilderd uit zijn ogen. Even dacht ik dat hij een geweer in zijn hand had, maar het bleek een dikke stok te zijn. Hij riep zijn hond die snuffelend en speurend, de neus naar de grond gericht, kwam aanlopen.

Een paar kilometer verderop stonden we stil op een kruispunt van onverharde wegen. In het midden, met mathematische precisie daar neergelegd, lag een drol. Mijn reisgenoot zei: ‘Die is van een wolf!’

Grapje, denk je dan weer.

Maar de drol was zeker niet van een hond of een vos, niet van een planteneter. Er zaten veel haren in. Vooral de plek waar hij was achtergelaten wees in de richting van de wolf. Want die laat zijn uitwerpselen bij voorkeur achter op opvallende plekken, bij in het oog springende planten en op kruispunten van wegen, waarschijnlijk als een communicatiemiddel naar soortgenoten.

‘s Nachts sliepen we op een doodstille en verlaten kampeerplek, op steenworp afstand van de Duitse grens. Regenloze wolken schoven voorbij, de maan knipoogde en ster na ster verscheen. Een uil vloog over en krijste onheilspellend. Dichtbij ritselde iets tussen de bomen. Was het inbeelding, of hoorde ik gehuil in de verte? Ik taxeerde de richting … ja … daar hadden we gefietst. Voor ik insliep stoomde die onontkoombare conclusie in me op: de wolf is in Nederland!

Inmiddels zijn we vier jaar verder. Nee, die fantasie bij de Zandvoortse natuurbrug is niet extreem. Het zou een reëel toekomstscenario kunnen zijn. De damherten staan te trappelen en de wolven rukken op. Ergens zullen ze elkaar ontmoeten en het ecosysteem naar een natuurlijker evenwicht brengen. Overigens zou dit ook een oplossing kunnen zijn voor het beheersvraagstuk van de Oostvaardersplassen, want ook daar ontbreekt de wolf, die top van de ecologische piramide. Wel moet er dan nog even een corridor naar de Veluwe aangelegd worden, om de wolf een duwtje in de rug te geven.

Maar zover zullen we het niet laten komen.

De wolven zullen hongerig op pad gaan. Kippen en lammetjes sneuvelen. En hoewel wolven ons niet als prooi zien, eerder als jagers, zal het toch een keer gaan gebeuren. Een wolf valt een mens aan, al was het maar uit zelfverdediging, in dit dichtbevolkte land. Het roodkapjesyndroom zal weer opvlammen. Angst groeit, we mijden de buitengebieden. Na hysterische debatten zal de politiek de jacht weer gaan toestaan. Maar er zit ook een verborgen aspect aan die oprukkende wolf. Biologisch gezien is dit dier een directe concurrent van de mens, een toppredator, hoog in die piramide. We zijn rivalen en dat verdraagt de mens niet. Laten we daarom, zolang het nog kan, doorgaan met het aanleggen van natuurbruggen. Nederland, waar iedere kubieke millimeter bodem onderhavig is aan wet- en regelgeving, krijgt dan weer iets terug van zijn oerkarakter. Natuurbruggen harmoniseren niet alleen ecosystemen, ze brengen ook de verbeelding aan de macht. Oude mythes zullen herleven. Lang leve de ontsnippering!


N.B. Inmiddels (oktober 2013) blijkt dat de wolf uit Luttelgeest tóch van Oost-Europese herkomst is. Het dier is waarschijnlijk neergeschoten en in Nederland achtergelaten.

Zoete bieten

Bietenbrug Halfweg/Zwanenburg

Hij is klein, en alleen geschikt voor langzaam verkeer: de nieuwe brug tussen Zwanenburg en Halfweg. De officiële opening, jongstleden 27 april, leek daarom niet meer dan een lokale gebeurtenis. Maar het verhaal achter de brug is groter.

Er waren niet veel mensen bij de plechtigheid, enkele tientallen. Aan de Zwanenburgse zijde van de Haarlemmermeerse Ringvaart speelde het dweilorkest de Zotte Zwanen vrolijke noten, wij wachtten aan de andere kant van de nog openstaande brug, in Halfweg. Een mooie naam had hij gekregen: Bietenbrug. Een knipoog naar de voormalige suikerfabriek achter ons. Eerst nog de vlootshow van Watersportvereniging de Swaenenburg, daarna daalde het wegdek naar beneden. De oevers dromden samen bij de plaquette met de erin gebeitelde naam. Toespraken, lint & schaar. Daarna slenterden we achter de Zotte Zwanen aan, naar de oude fabriek, voor de rest van het officiële programma.

Het dubbeldorp Halfweg-Zwanenburg heeft een slecht imago. De meeste mensen laten het links liggen, op weg naar Amsterdam, Haarlem of het Zandvoortse strand. Op zich is dat begrijpelijk want het is een onrustige plek, vol sluipverkeer, de vierbaanse N200, de A5, het drukbereden spoor tussen Haarlem en Amsterdam en, die vooral, de vliegtuigen van en naar Schiphol. Maar eigenlijk is het prachtig stuk Nederland, al moet je wel moeite doen om dat te kunnen zien. Als je de verborgen geschiedenis naar boven haalt en die combineert met het heden, dan kan compassie voor deze plek ontstaan en misschien wel bewondering.

Allereerst is daar het terrein van de voormalige suikerfabriek (gesloten in 1992). De twee opslagsilo’s, vijftig meter hoog, zijn een aantal jaren geleden ingenieus verbouwd tot kantoorruimtes.

Suikersilo's met kantoren, Halfweg

Het eigenlijke fabrieksgebouw straalt nuttigheid en doelmatigheid uit. Het is architectuur zonder franje die alleen zichzelf uitdrukt. Pure anti-kitsch: hier maken we suiker, en niets anders.

Voormalige suikerfabriek Halfweg

Al jaren staat het leeg en schreeuwt om zinvol hergebruik. Je ziet de toneelvoorstellingen al voor je, in die holle, huizenhoge ruimte, of de compromisloze hedendaagse kunst. Maar projectontwikkelaars hebben hun werk gedaan. Cobraspen Vastgoedontwikkeling kocht het fabrieksterrein. De plannen liegen er niet om: ‘Na New York, Londen, Parijs en Milaan krijgt ook de metropoolregio Amsterdam haar eigen designer outlet’. De ‘nieuwe shopping experience’ opent haar deuren in 2015, met een supermarkt van 4000 m², een megabioscoop, een hotel met 400 kamers, een casino, een evenementenlocatie en congresfaciliteiten. Het begeleidende filmpje op YouTube lanceert je de toekomst in. Als je niet al te precies luistert, zou je denken dat het om de trailer gaat van een nieuwe James Bondfilm of om reclame voor een landingsplaats van Ufo’s.

Maar zover is het nog niet.

Met een lange nagalm sterven de klanken van de Zotte Zwanen uit, gevolgd door de plichtmatige dankwoorden. Dan de toespraak van de burgemeester … nee … de twee burgemeesters. Buitenstaanders zien Halfweg en Zwanenburg vaak als één dorp, met de Ringvaart als verbindend element. Maar het water scheidt de twee juist. Halfweg is eeuwenoud, ligt boven zeeniveau en behoort tot de gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude. Zwanenburg, 100 jaar jong, behoort tot de gemeente Haarlemmermeer die, letterlijk, is gevestigd op de bodem van het in 1852 drooggemalen Haarlemmermeer. Hoofddorp behoort ertoe, en Schiphol. Halfweg en Zwanenburg zijn in bestuurlijk opzicht gescheiden zielen, met verschillende dynamiek. Maar soms komen ze letterlijk samen, zoals met die charmante Bietenbrug.

Bieten.

Suiker.

Het lijkt of ik ze nog kan ruiken, die gekookte suikerbieten. In de trein tussen Haarlem en Amsterdam drong in het najaar, tijdens de bietencampagne, de weeïge, licht kruidige, zoetige geur vaak de treincoupé binnen. Niet echt te omschrijven, zoals alle geuren, en beladen met herinneringsbeelden: het sombere, dreigende silhouet van de fabriek, de rokende schoorsteen, de vrachtauto’s met de open laadbakken, bol van de geoogste bieten.

Ze mogen weer, de Zotte Zwanen. Saxofoons, koper, slagwerk. Je ziet ze genieten van de akoestiek. Dat moet even iets anders zijn dan de kantine van de plaatselijke voetbalvereniging. De carnavaleske klanken zorgen voor een licht absurdistische sfeer in die industriële kathedraal. Zouden ze ook mogen spelen als de designer outlet opengaat, of het casino, de megabioscoop, de jachthaven?

Een paar tellen is het doodstil in de hal en de zon schijnt mooi naar binnen … mijn onverbeterlijk romantische ziel vat vlam … Halfweg moet ooit de mooiste plek van Nederland zijn geweest, omgord door water. Eeuwenlang scheidde de dijk tussen Haarlem en Amsterdam, waar Halfweg aan ligt, het zoete Haarlemmermeer van het zoute IJ. Rondom het dorp spiegelde het water het zonlicht en de vochtige bloemkoolwolken. Schilders als Saenredam, van Goyen en Ruisdael vereeuwigden dit Hollandse landschap.

Kijk maar eens naar dit schilderij, van Jan van Goyen: Gezicht op het Haarlemmermeer, uit 1656.

Jan van Goyen: gezicht op Haarlemmermeer (1656)

Je kijkt over het Haarlemmermeer in noordelijke richting. In de verte, rechts aan de horizon, zie je de contouren van de Haarlemse Bavokerk. Om het landschap beter uit te laten komen gebruikte van Goyen een extreem verlaagde horizon, waardoor hij je uit lijkt te nodigen om in één van de bootjes te stappen.

Of kijk naar dit schilderij, van Jacob van Ruisdael: Gezicht op Haarlem met bleekvelden, uit (circa) 1670.

Ruysdaal: Gezicht op Haarlem

Hier kijk je, grofweg, in zuidelijke richting, vanaf de hoge duinen bij Bloemendaal. Op de voorgrond de bleekvelden en in de verte de contouren van Haarlem, met weer het bekende silhouet van de Bavokerk. Ook hier dat lage perspectief. Het meest ontroerende van het schilderij is nauwelijks te zien, je moet er echt naar zoeken. Aan de horizon, helemaal rechts, zie je een paar streepjes licht die, ondanks hun nietigheid, extra lijken te zijn aangezet. Ruisdael geeft een glimp aan van het achterliggende Haarlemmermeer. Kijk maar, lijkt hij te willen zeggen, achter de horizon golft het eindeloze water dat het licht in mijn schilderij extra kleur en glans geeft.

Maar water heeft een Januskop. Het geeft, maar neemt ook, zoals in 1675. In de nacht van 4 op 5 november sloeg een noordwesterstorm een gat van 140 meter in de dijk bij Halfweg. De dijk werd hersteld, maar de dreiging bleef, jarenlang. Toen in 1836 het water tot aan de lippen van Amsterdam en Leiden reikte, sloot koning Willem I een eeuwenlange discussie over inpoldering af. In 1840 startte de aanleg van de Ringdijk om het Haarlemmermeer, die negen jaar later gereed was. Het droogmalen met voor die tijd hypermoderne stoomgemalen (één daarvan is nog in Cruquius te bewonderen) duurde nog eens drie jaar. In juli 1852 lag de bodem van het meer bloot. Een radicale metamorfose van het landschap, voltrokken in nog geen twaalf jaar tijd! Eeuwenlang vrat de Waterwolf, zoals het dreigende water vaak werd genoemd, aan de zachte veenoevers, nu was hij getemd. Het streepje licht aan de horizon van Ruisdael verbleekte definitief. Nieuw land ontstond, met nieuwe mogelijkheden. En hoewel de 19-eeuwse waterbouwkundige ingenieurs geen weet hadden van de luchtvaart, waren de voorwaarden voor het ontstaan van Schiphol (1916) aanwezig: leeg land, de zee en Amsterdam dichtbij. Het landschap heeft een logisch en onverbiddelijk karma.

Net zoals dat van de Bietenbrug.

Het officiële programma is ten einde. Er is koffie, thee, taartjes, broodjes. Ja, alles is gratis, aangeboden door de Stichting Leefomgeving Schiphol. Ik kom te weten dat deze Stichting uit drie partijen bestaat, die elk 10 miljoen euro ter beschikking hebben gesteld: Schiphol, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Provincie Noord-Holland. Doel: financiële hulp voor schrijnende individuele gevallen, herstel van daken die zijn beschadigd door laag overvliegende vliegtuigen en ‘gebiedsgerichte’ maatregelen. Wat het laatste betreft ontvangt Zwanenburg 8,2 miljoen euro voor een nieuw dorpsplein en een dorpshuis met sporthal. Meer is er uit het vat van belangentegenstellingen niet te halen.

De fabriek loopt leeg. We wandelen nog wat, de Bietenbrug en Ringvaart over, Zwanenburg in. In de drukke zaterdagse winkelstraat lopen we tegen een reclamebord aan. Twee poldervogels die in één richting vliegen.

Billboard: Onze poldervogels

Ineens begrijp ik de stemming in de suikerfabriek beter. Geen wanklank of protest, maar ook niet echte vrolijkheid of uitbundigheid, ondanks de inzet van de Zotte Zwanen. Gewapende vrede? Eerder lijkt het een moegestreden strijd waarin alle partijen uiteindelijk een balans hebben gevonden tussen baten en lasten. Een typisch resultaat van het poldermodel.

We zijn rond. Op de Bietenbrug stoppen we nog even. Nee, dit is geen kleine brug. Hij vat een lange geschiedenis samen en reikt naar de toekomst. Er hangen beelden aan vast: het Hollands licht van Ruisdael, pompende stoomgemalen, drooggevallen land, modderige suikerbieten, Schiphol en een ‘nieuwe shopping experience’ …

N.B. Voor wie zich zorgen maakt over het industrieel erfgoed: lees onderstaande reactie van een medewerker van projectontwikkelaar Cobraspen.

Een zoute ziel

>

De Nationale Tuinvogeltelling 2012. Een half uur vogels spotten vanuit eigen huis. Helaas viel er bij mij, ondanks de wulpse vetbol, weinig te zien. Halverwege vlogen in de verte twee kauwtjes langs. Even leken ze het eindresultaat van de telling te gaan vormen, totdat een pimpelmeesje in blessuretijd op een tak landde. Misschien kwam het door dat subtiele, lichtblauwe hoofdkapje, dat ik aan de jaloersmakende volle haardos van oud-premier Balkenende (CDA) moest denken. Nooit bespeurde ik bij hem, ook niet na het zoveelste kabinet onder zijn naam, een spoor van alopecia androgenetica, oftewel: mannelijke kaalheid. Er zijn meer van die uitgevlogen christelijke vogels met veel haar: André Rouvoet (ChristenUnie), destijds vicepremier, en Bas van der Vlies, lange tijd Kamerlid voor de SGP.

Een paar dagen na de Tuinvogeltelling hoorde ik op de radio een zin die zich direct in me vasthaakte: tachtig procent van de Urkers vindt zijn of haar partner binnen een afstand van 800 meter van huis. Nu is van Urk bekend dat ze de meest kerkelijke gemeente van Nederland is (er staan 21 kerkgebouwen!). Zo kreeg de door de pimpelmees in gang gezette gedachtengang een duw in de rug. Ik zag het veldonderzoek voor me, met Urk als dé ideale plek om de relatie tussen levensbeschouwing en mannelijke kaalheid te toetsen! Immers, mannelijke kaalheid is (grotendeels) erfelijk bepaald en de genenpool op Urk is stabiel.

Als vooronderzoek wat meer feitjes over Urk opgezocht. Stuk voor stuk zijn die markant. Urk heeft het hoogste geboortecijfer van Nederland en is de minst vergrijsde gemeente. Het gemiddelde inkomen is laag, net als het werkloosheidspercentage en de vaccinatiegraad. Er leeft een maximale anti-Europese stemming. Bij de Kamerverkiezingen (2010) haalde de SGP 39,1% van de stemmen. Eigenlijk is Urk, dat in 1939 onderdeel werd van de Noordoostpolder, nog steeds een eiland, inclusief de bijbehorende eigenzinnigheid. Wie bijvoorbeeld dacht dat in 1932, met het voltooien van de Afsluitdijk, de visserij uit het dorp zou verdwijnen, kreeg ongelijk. De Urkers bouwden gewoon grotere kotters, gingen de Wadden- en Noordzee op en legden de basis voor de grootste visveiling van Nederland. Urk is een eiland op het land, grenzend aan zoet water, maar met een zoute ziel. Daarom woon je niet in Urk, maar op Urk.

Op de Ketelbrug zie ik het dorp al liggen, flink hoger dan het water, schurkend tegen het glinsterende IJsselmeer. Eerst maar even een rondritje over het grote, uitgestorven industriegebied. Veel onduidelijke bedrijven. De visveiling. Zalmrokerij. Palingrokerij. In het dorp parkeer ik bij een bushalte. De dienstregeling in het hokje is onverbiddelijk: op zondagen bereik je Urk niet met het openbaar vervoer. Slenterend door de straatjes speur ik naar kale mannenhoofden, maar ik zie alleen een paar toeristen, en die tellen niet mee. De mensen zitten binnen. Zondagsrust. Onder de vuurtoren ga ik op een bankje zitten, met een magistraal uitzicht over het IJsselmeer. Ik begrijp het protest wel tegen de plannen voor dat gigantische windmolenpark langs de Urker kust. Weg uitzicht. Weg ruimtelijkheid.

Ik loop nog wat rond en kom langs een horecagelegenheid die, tot mijn verbazing, open is. Maar bediend word ik niet. Zien ze me niet? Willen ze me niet bedienen? Terug dan maar, naar het bankje met dat weidse uitzicht. Daar visualiseer ik het verre verleden van Urk. Zo’n 150 000 jaar geleden schuurden gigantische ijsmassa’s over een groot deel van het huidige Nederland. De krachten van de gletsjers vormden de onderlaag van keien, zwerfstenen, grind en zand om tot keileem. Bij het huidige Urk stuwde het ijs die substantie omhoog, tot wel negen meter boven zeeniveau. In het meer van smeltwater, dat zich na de ijstijd vormde (het Almere), ontstond zo een eiland van keileem. En keileem is, zoals het woord al zegt, keihard. Daarom is Urk is altijd een rots in de branding gebleven: de Zuiderzee heeft nooit vat op haar gekregen. Misschien zijn de Urkers daarom van die taaie overlevers: ze zijn geboren uit gletsjerijs.

Ik loop over de Singel, de grens van het voormalige eiland. Het loopt tegen het einde van de middag en ik wil doorrijden naar huis. Maar dan begint een kerkklok te luiden, een tweede, een derde … binnen de kortste keren ondergaat het dorp een metamorfose. Vanuit alle hoeken en gaten lopen mensen aan. Ze gaan overduidelijk ter kerke. Vrouwen met hoeden op, veel zwarte kleding. De stemming in dit relispitsuur is introvert, zwijgzaam. Nieuwsgierigheid overvleugelt mijn rationele brein: ik loop achter een plukje mensen aan, en beland in één van de kerken.

In de hal staat een vermanende zin op de muur: als vrouw moet je hoofdbedekking dragen. Voorzichtig kijk ik om me heen … nergens een vrouw zonder hoed. Later, thuis, lees ik de onderliggende tekst uit 1 Korintiërs 11: ‘Christus is het hoofd van de man, de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus (…) een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert (…) een man mag zijn hoofd niet bedekken omdat hij Gods beeld en luister is. De vrouw is echter de luister van de man.’

In deze kerk is het Woord letterlijk waar.

Ik loop de trap op en neem plaats op de achterste rij van het podium. Het interieur is kaal. Geen kruizen, geen afbeeldingen met doorboorde tenen, doornenkronen, druipend bloed. Omdat het podium schuin afloopt, heb ik goed zicht op de kruinen in de banken voor me. Ik voel me een binnendringer, een pilaarbijter, helemaal als ik aan mijn onderzoek denk. Feitjes over mannelijke kaalheid spoken door mijn hoofd. Per dag verliezen we zo’n 100 haren. Een haar groeit ongeveer een centimeter per maand. Mannelijke chimpansees kunnen ook kaal worden. En, voor mijn onderzoek van belang: boven de 40 jaar is ongeveer 40% van de mannen kaal. Hier, op het podium van deze Urker kerk, wordt dat percentage zeker niet gehaald. Maar de steekproef is te klein voor een betrouwbare uitspraak.

Vlak voor het begin van de dienst schuift, een beetje buiten adem, een vrouw mijn rij in en gaat vlak naast me zitten. Ze is een jaar of dertig. Zwarte rok, zwarte kousen. Onder een elegante baret met dieprode kleurvlakken kolkt weelderig lang, donkerblond haar. Ze kijkt me zelfbewust aan, knikt en lacht mooi.

Het orgel stopt. Beneden gaat een deur open. Een groep mannen schrijdt naar binnen. De voorganger scheidt zich af en neemt plaats op de kansel. Doodstil is het. En ineens, uit het niets, schiet Agnes door mijn hoofd. Ze studeerde ook biologie. Ze vond dat de aarde 6000 jaar oud was. Vanachter onze laboratoriumtafels bestookten we haar met hardcore Darwinistische tegenargumenten. Maar ze hield voet bij stuk. Uiteindelijk verdween onze lacherigheid. Haar onwrikbaarheid boezemde respect in.

De voorganger start zijn preek. Zijn stem heeft een monotone klank en een wonderlijke intonatie. Ik versta hem niet goed. Spreekt hij in dialect? Later begrijp ik dat hij de ‘Tale Kanaäns’ spreekt, die doorspekt is met archaïsche zinnen uit de Statenbijbel, eigen woorden en woordvervoegingen.

De eerste psalm. Een slepende melodielijn. Het duurt even voordat ik begrijp wat er zangtechnisch gebeurt. Niet meer dan één woord op een toon. Geen versieringen, geen kwart of achtste noten. Het tempo is extreem laag, de melodie kruipt omhoog en omlaag. Ook deze vorm van zingen begrijp ik pas achteraf. Het blijkt te gaan om het ‘isoritmisch zingen’ dat alleen in aantal bevindelijke kerkgenootschappen nog wordt gezongen. Iedereen doet mee aan die reusachtige, kruipende klankkolossen. Ik luister naar de vrouw naast me. Ze heeft een heldere, volle sopraanstem.

De voorganger ploegt verder. De teneur van zijn woorden is zwaar, melancholisch. Er is ellende. We doen het niet goed, wij zondige stervelingen. Maar de verlossing kan komen, want we kunnen kiezen: voor eeuwige zaligheid of eeuwige duisternis. Op een gegeven moment dringen zijn woorden niet meer tot me door, ze voelen eerder als hypnotiserende mantrams.

Na de tweede psalm gebeurt er iets onverwachts. De mensen grijpen in hun zakken en tassen. De kerk ritselt. Snoepjes. De vrouw stoot me aan, bijna amicaal. Weer lacht ze mooi en ik krijg een toffee in mijn hand gedrukt. Ik kan het niet plaatsen: al die geboden en verboden, de beukende woorden, de klankmassa’s … en dan nu die snoepjes … de voorganger neemt het roer weer over. Af en toe slaat zijn stem over. Is hij verkouden? Of is het extase? Mensen buigen voorover, leggen hun hoofden met de wangen op de lessenaren, de ogen dicht. Slapen ze? Of geven ze zich over?

Ook na de volgende psalm ritselt de kerk. Ja, ze lacht weer naar me. Nu krijg ik een rolletje Mentos Fruit aangereikt. Chewy dragees, lees ik op de verpakking. Behoedzaam duw ik er eentje uit en zie ondertussen op de vloer meerdere snoeppapiertjes liggen. Zou er na de dienst een schoonmaakploeg langskomen?

Ineens is het afgelopen. Ik geloof mijn horloge bijna niet. De anderhalf uur is omgevlogen. We gaan staan. De vrouw lacht nog een keer naar me. Ik zou haar willen spreken, vragen willen stellen. Over de positie van de vrouw. Over homoseksualiteit. Dat soort dingen. Maar ze glipt de rij uit en verdwijnt in de massa die langzaam en gedisciplineerd de trap afloopt. Niemand spreekt, ook de (vele) kinderen niet. Alleen voetstappen zijn hoorbaar, het geruis van kleding. Waar vind je nog zoiets in deze hyperactieve eenentwintigste eeuw?

Buiten is het weer even relispitsuur. Kriskras steken de mensen de straat over en verdwijnen in hun woonwijken.

Op de Ketelbrug zie ik Urk opgloeien in het avondrood. En dan dringt het tot me door dat ik mijn kaalheidsonderzoek volledig ben vergeten!

Omweggetjes

Het ophangsysteem van de TomTom werkte niet in de nieuwe auto. Heel onhandig. Maandenlang lag het navigatiesysteem los op het dashboard. Uiteindelijk, na gammele constructies met dikke elastieken en klittenband, gaf ik het op en probeerde een oplossing te vinden via de website van TomTom. Na wat gezoek bleek ik een Air vent mount kit nodig te hebben, een bevestigingssysteem voor aan het luchtrooster. Wel een belachelijke prijs, voor zo’n stukje kunststof: € 19,95. Maar goed, veiligheid boven alles. Besteld dus maar.

Sneller dan de wind reed de koeriersdienst voor, en stopte voor de deur, met draaiende motor en optimistische muziek die vanachter de opengeschoven zijdeur uit de cabine ontsnapte. Goed dat ik thuis was: er was een handtekening nodig. In een vloek en een zucht spoot het busje weer de straat uit.

Een scherp mes was nodig om de donkerbruine tape te verwijderen. Een bouwpakketje. Maar hoe ik ook drukte, klikte, draaide en sjorde, ik kon de onderdelen niet tot een organisch geheel vormen. Bellen dan maar, naar het TomTom Support Team. Dat wist, na lang zoeken, het antwoord. Ik had een mount kit besteld voor de TomTom one XL en niet voor de TomTom one/XL.

Schuin streepje over het hoofd gezien!

Om de zaakjes te regelen stuurden ze een mail, met een geruststellende aanhef: ‘U hebt onlangs persoonlijke ondersteuning gevraagd aan de klantenservice van TomTom.’ Ik moest op een link klikken, waarna ik op een website belandde. Wel even opnieuw alle gegevens controleren. Daarna drukte ik op submit en verscheen er iets wat ik nog niet kende: een UPS-label. Dat blijkt een verzendetiket met een streepjescode te zijn, gemaakt door een computer. Twee keer moest ik het label uitprinten, één keer voor het terug te sturen pakketje, één keer voor mezelf, ter controle. Vreemd: de ondertekening kwam dit keer niet van het TomTom Support Team, maar van het TomTom Customer Care Team. Zouden er twee aparte afdelingen met hulptroepen bestaan? Hoe dan ook: binnen vijf weken zou ik mijn geld van de Financiële Afdeling terugkrijgen.

De dagen kwamen en gingen. De terugstorting liet nog op zich wachten, maar het contact met TomTom bleef. Zo kreeg ik een mailtje met een exclusieve aanbieding voor een TomTom Fast Track Pack. ‘Waarom zou je je tijd verspillen? Je vindt altijd de snelste route!’ Alleen verkrijgbaar voor de ‘online-klanten’. Nóg meer nieuws: ‘Er zijn zes nieuwe Engelse TomTom-stemmen beschikbaar: een oosterse swami, een stijlvolle socialite, een filosofische gast, een goedgebekte kapper uit Queens, een flamboyante fashionista en een flirtende seksbom – welke excentrieke reisgenoot kies jij?’

Tja.

Later volgde een mailtje met een enquête: ‘We proberen onze producten en services continu te verbeteren, en de beste manier om dit te doen, is door te luisteren naar de mensen die ze daadwerkelijk gebruiken.’

Klinkt logisch.

Daarna een wat vervreemdend mailtje: ‘Wij hebben uw defecte onderdeel/onderdelen ontvangen en wij zijn momenteel bezig deze te testen op defecten.’

Hoe dan ook: ze waren voor me in de weer, daar bij TomTom.

Ruim na de limiet van vijf weken was er nog steeds geen geld teruggestort. Weer gebeld, naar het TomTom Support Customer Care Team, althans dat maakte ik ervan. Een ingewikkeld keuzemenu, de onvermijdelijke wachtrij, ondersteund door reggaemuziek. Eindelijk: een aardige jongen vroeg naar mijn gegevens. Ik hoorde hem kijken naar zijn beeldscherm. Een rasoptimist: ‘Het onderzoek is in progress … nog even geduld … het ziet er allemaal heel goed uit!’

Door zijn vriendelijkheid liet ik me afpoeieren. Niets zei ik over die termijn van vijf weken. Ik hield me in, ook omdat ik me een beetje een sulletje voelde. Het moet als medewerker lachwekkend zijn om iemand aan de telefoon te hebben voor zoiets simpels als een bevestigingssysteem, terwijl ze bij je bedrijf denken in termen van satellieten en interactieve software voor het wereldwegennet. Wat ik eigenlijk nodig had was zo’n ouderwetse winkel in de buurt. Daar staat achter de balie een wat morsige man in stofjas. Hij weet alles, neemt direct je probleem over en stelt de goede vraag: ‘O … dus u heeft een TomTom one XL mét een schuin streepje ertussen?’ Hij loopt naar achteren, rommelt wat en komt terug met een exact passend bevestigingssysteem, en dat ook nog voor een belachelijk laag prijsje.

In de auto keek ik nog eens naar mijn TomTom. Wat een ingenieus, slim en compact apparaatje is dat toch! Eigenlijk is het is méér dan een wegvindertje. Voor mij is de TomTom hét icoon voor onze tijd, waarin alles ‘smart’ moet verlopen … smart … de mantram van de 21e eeuw … specifiek … meetbaar … acceptabel … realistisch … tijdgebonden …nee, niet zómaar smart is de TomTom, hij is volledig smart! Met hem weet je precies wat je intikt en wat je krijgt, op de meter en minuut nauwkeurig. Het apparaatje zou een perfect attribuut kunnen zijn voor die godheid van de oude Grieken: Chronos. Die is de personifiëring van de lineaire tijd, de tijd als een pijl, die je grafisch op een x-as uitgezet, zodat je in één blik verleden, heden en toekomst overziet. Hij staat voor de onomkeerbare, meetbare tijd die je, met een deadline erbij, in je agenda zet. De Grieken vonden Chronos een wrede god, die zijn eigen kinderen opat, wat nog terug is te vinden in een uitdrukking als ‘de tand des tijds’. Chronos doet je beseffen dat je ouder wordt, dat de jeugd voorbijgaat en de eindigheid sluw om een hoekje naar je loert. Hij zegt dat we moeten we opschieten en efficiënt met onze tijd moeten omgaan. Nietsdoen mag niet van Chronos, verveling is bij hem een doodzonde, want een dag telt slechts vierentwintig uur.

Inmiddels is mijn Tomtommetje een manke Chronos. Maar dat heeft ook iets moois, want daardoor ontstaat ruimte voor die andere, bijna vergeten godheid voor de tijd: Kairos. De oude Grieken stelden die polair tegenover Chronos. Hier gaat het niet om de lineaire tijd, maar de cyclische tijd, die als eindeloze rivier rondom de aarde stroomt. Het is de klokloze tijd van het unieke moment dat je kunt grijpen, of niet. Als het je wél lukt kom je voor even in een eeuwigdurend moment van stilstaande, tijdloze tijd, die je ervaart als je door een onbekend landschap zwerft, zonder duidelijk doel, over grillige, onverharde wegen. Het is de tijd waarheen aangrijpende muziek je brengt, de tijd van transcendentie, non-dualiteit, flow, creativiteit en intuïtie. Kairos heeft de eeuwige jeugd en vliegt, voor je het weet, aan je voorbij. In zijn hand draagt hij vaak een mes en een weegschaal: beelden voor het beslissende kruispunt waarop je het lot een wending kan geven. Kairos draagt vaak een lange haarlok op zijn voorhoofd. Dáár kun je hem vastpakken. Maar wees snel en alert, want zijn achterhoofd is kaal. Daar grijp je mis en dan is je kans vervlogen.

Dit is een afbeelding van Kairos, onderdeel van een wandschildering gemaakt door Francesco Salviati, te zien in het Palazzo Sacchetti te Rome:

Dat beeld van Kairos, met die lange, wapperende haarlok, liet me niet meer los. Daarom schrok ik zo, toen ik in de stad rondfietste en op een straathoek een man zag staan. Een opvallende, boomlange, breedgeschouderde verschijning met een grote plunjezak op de schouder. Door zijn kleding oogde hij een beetje als een militair. Waar ik met name van schrok was zijn kaalgeschoren hoofd, op een lange, groenfluorescerend gespoten haarlok op zijn voorhoofd na … Kairos? Ik stopte, deed of ik op mijn telefoon keek en tuurde onder mijn wenkbrauwen door. Hij zag er slecht geschoren uit, had een opvallend rode neus en heldere, diepblauwe ogen. Even keek hij in mijn richting, zonder me aan te kijken, en beende met grote stappen weg. Op gepaste afstand achtervolgde ik hem. Een atypisch figuur. Consequent liep hij links op de stoep, waardoor de mensen moesten uitwijken, en hij neuriede hard een onduidelijk liedje. Op een kruising klampte hij een vrouw aan die naar een pand in de verte wees. In de portiek rookte hij een sigaretje, duwde tegen de deur, die niet op slot was, en verdween naar binnen. In het voorbijgaan las ik het bordje naast de deur. De tekst verbaasde me niet: Inloophuis voor Daklozen. Daar woont Kairos dus in onze tijd, dacht ik. Vreemd eigenlijk, want naar hem verlangen we het meest. Nee, Chronos zal je daar niet zien, want die is onderweg, over kortste en snelste weg van A naar B.

O ja. Die TomTom. Nee, geld nog steeds niet binnen. Overigens: een nieuw bevestigingssysteem ga ik niet bestellen. Eigenlijk is het wel leuk hoe hij halfvast op het dashboard staat, ingeklemd tussen een raamsponsje en een leeg snoepdoosje, en ik kom nog steeds exact op tijd aan. Af toe rolt hij om, maar dat is niet erg, want dan kijk ik in de achteruitkijkspiegel en zie de gevleugelde Kairos met zijn wapperende voorhoofdslok … hij knipoogt en maant me langzamer te rijden en omweggetjes te nemen!

Waarheid

Het zijn inmiddels gevleugelde zinnen: vleeseters zijn egoïstischer dan vegetariërs. Of: criminaliteit ontstaat in een rommelige omgeving. Uitspraken gebaseerd op gefingeerd onderzoek door de (ex-)hoogleraar sociale psychologie Diederik Stapel. Meer dan dertig publicaties verzon hij en dat is een doodzonde: de wetenschappelijke wereld heeft hem uit het nest geduwd.

Zijn motieven blijven vooralsnog onduidelijk. Is hij gezwicht voor competitiedruk, publicatiedrang, ambitie, ijdelheid? Toch voelt het als te gemakkelijk om hem zómaar, in ieder geval als mens, te veroordelen. Als ik diep in mezelf graaf, en voorbij mijn politiek correcte gevoel ga, dan begrijp ik hem wel. Want hoe schoon zijn mijn eigen handen eigenlijk? Zou ik de eerste steen kunnen werpen?

Ik denk terug aan mijn eerste fraude: afzwemmen. Amsterdam, het Zuiderbad. We moesten watertrappelen, maar mijn spieren hielden er bijna mee op. Toen voelde ik een touw, waarop ik mijn voeten zette. De badmeester merkte niets. Zo haalde ik mijn diploma. Liever fraude plegen, dan thuis moeten vertellen dat je bent gezakt.

Een ander voorbeeld. We maakten de Cito-toets. Mijn klasgenoten waren fanatiek aan het werk, maar ik droomde alleen maar, staarde door de hoge schoolramen naar de donkere, dreigende lucht, de kolkende wolken, luisterde naar de striemende wind. Gelukkig zat Jan voor me, het braafste en slimste jongetje van de klas. Op een gegeven moment leunde hij met een elleboog opzij en legde zijn hoofd op een hand. Pagina na pagina kon ik zijn antwoorden zien en nam ze over. Zonder Jan had ik waarschijnlijk een ander schooladvies gekregen …

Ook heb ik anderen uitgelokt om te frauderen. We hadden een proefwerk. Topografie. Juf wees steden, zeeën, gebergten en rivieren aan op die prachtige uitrolkaart van Europa. Kees, die naast me zat, leerde moeilijk. Hij zuchtte en keek me wanhopig aan. Subtiel schoof ik mijn antwoordenvel in zijn richting. Hij haalde een goed cijfer. Nog zie ik zijn brede, glunderende lach. Eindelijk een compliment van de juf!

Later, tijdens mijn studie, hebben we wel eens resultaten van biologische experimenten gladgestreken. Want dan waren we sneller klaar en de grafieken liepen mooier. Er is ook wel eens druk op me uitgeoefend om onderzoeksresultaten mooier voor te stellen. Publish or perish, werd me verteld … publiceer of verdwijn. Maar hele onderzoeken verzinnen, zoals Stapel deed, is me nooit gelukt. Daar moet je namelijk heel intelligent voor zijn. Probeer het maar eens: vanuit ideale conclusies terugdenken naar onderzoeksresultaten en een bijbehorend experiment ontwerpen … een ingewikkelde klus. Zo maakte Stapel wetenschap tot fictie, tot verbeelding, tot kunst. Wat een eenzaam proces moet dat geweest zijn …

Over kunst gesproken … ik zag een foto van Stapel, gemaakt op zijn werkkamer, nog in de ‘goede’ tijd. Het is een aangrijpend beeld. Hij kijkt je recht aan, met een zelfverzekerde, licht spottende blik. Een gearriveerde man. Vaag op de achtergrond, maar duidelijk herkenbaar, hangt een reproductie aan de muur. Onmiskenbaar het vijftiende-eeuws fresco van de Italiaan Fra Angelico (zie de foto bovenaan). Het gaat om een thema dat veel in de kunstgeschiedenis voorkomt, de zogenaamde annunciatie, dat wil zeggen: de verkondiging door de aartsengel Gabriël aan Maria dat ze een kind zal krijgen. Fascinerend dat Stapel juist deze reproductie voor zijn werkkamer uitkoos … wat een innerlijke spagaat! Aan de ene kant die ijle, kwetsbare afbeelding, gemaakt door een man waarvan bekend is dat hij zich bescheiden en dienend opstelde. Aan de andere kant al die wetenschappelijke fabulaties en de keiharde publieke terechtstelling. Het volgende beeld laat me niet los: Stapel die ’s ochtends zijn werkkamer binnenkomt en naar de annunciatie kijkt.

Wie het fresco in het echt wil zien moet afreizen naar een voormalig klooster in Florence, nu het wonderschone San Marco Museum. Angelico verbleef daar tussen 1436 en 1445. In die tijd heerste de Medici’s over de stadsrepubliek. Deze puissant rijke familie maakte een vloed aan kunst, architectuur en literatuur mogelijk. Eén van de Medici’s, Cosimo, gaf aan Angelico de opdracht om in het klooster de verblijfplaatsen van de monniken te verfraaien met fresco’s. Het meest bekende voorbeeld, ook door Stapel uitgekozen, is te zien in het trappenhuis. Ineens, als je omhoog loopt, sta je oog in oog met de zachte pasteltinten. Links zie je de schrijdende (of zwevende?) aartsengel. Maria staat rechts. Een mooie oefening voor ons hedendaagse, nuchtere bewustzijn: stel je eens voor dat een onzichtbaar wezen op je afkomt en onhoorbaar iets onzegbaars aan je duidelijk maakt. Dat heeft Angelico in een enkel beeld willen uitdrukken.

Nu leefde, tientallen jaren na Angelico, in hetzelfde San Marco klooster een fascinerende man, die er jarenlang prior was: Girolamo Savonarola. Zonder twijfel heeft hij de annunciatie van Angelico gezien. Dit is zijn indringende portret, geschilderd door Fra Bartolomeo:

Het afgewende gelaat van Savonarola zit vol tegenstellingen. De volle, bijna sensuele lippen, de grote, naar beneden wijzende neus, de licht verbaasde blik, de over zijn hoofd getrokken, zwarte monnikskap. De ideeënwereld van Savonarola was compromisloos en ging tegen de tijdgeest van de Renaissance in. Hij was antimodernist, hield boetepreken, had visioenen, hoorde stemmen, organiseerde boekverbrandingen en liet kunstwerken vernietigen. Feitelijk was hij nog een middeleeuwse ziel, een boeteprediker die in de Apocalyps geloofde. Tegenwoordig zouden we hem een fundamentalistisch christen noemen. De botsing met het verlichte denken van de Medici was onvermijdelijk. Maar de charismatische persoonlijkheid van Savonarola had een grote invloed op de Florentijnen. In 1494 moesten de Medici de stad zelfs verlaten. Na vier jaar konden ze terugkeren. Savonarola werd gevangengenomen. Na martelingen legde hij een bekentenis af. Het oordeel luidde: ketterij. Hij werd opgehangen en verbrand, in het hart van de stad, op het Piazza della Signoria.

Zowel Stapel als Savonarola hebben de annunciatie van Angelico van dichtbij ervaren. Beiden moeten iets gevoeld hebben van de diepere betekenis: het middelpunt van het fresco ligt niet bij Gabriël, noch bij Maria, maar tussen hen in. In de overlap van deze polariteiten, in het midden, ontstaat iets nieuws. Uit twee ontstaat drie. De annunciatie is daarmee een oerbeeld voor de dialoog, die de kracht heeft om fundamentalistische of onware waarheden te overwinnen. Daarom laat dat beeld van Stapel, die zijn werkkamer binnenkomt en Angelico ziet, me niet los. Daarom zie ik Savonarola voor me. Hij loopt de trappen van zijn klooster op, langs het fresco.

Een kudde gouden kalveren


Amsterdam. Het is een van de laatste nazomerdagen van 2011. Tramlijn 2. Een vrouw schreeuwt in haar telefoon dat ze ‘op de Koninginneweg’ zit en verbreekt de verbinding.
Het meisje van een jaar of vijf, in het bankje pal voor me, heeft de kreet gehoord, en vraagt aan haar moeder: ‘Woont hier de koningin?’
‘Ja, kijk maar … daar!’ Zonder een spoor van aarzeling wijst ze naar een statig pand.
De mond van het meisje valt open. ‘Wat een mooi huis!’ zucht ze.
‘Ja, mooi, hè?’ bevestigt de moeder, die de grenzeloze verbeeldingskracht van kinderlogica kent.
‘Het is een écht paleis!’ zegt het meisje, met een stralende glimlach.

Na een overstap arriveer ik op de Boelelaan, een rommelig ogende straat, aan de rafelrand van Amsterdam, parallel aan de ringweg A10 en dichtbij station Zuid. De straat is onderdeel van de Zuidas, dat internationale zakencentrum op de duurste grond van Nederland. Banken zijn er gevestigd, het World Trade Center, een vloed aan advocatenkantoren en, aan de Boelelaan, de Vrije Universiteit en het VU Medisch Centrum.

Al jaren kom ik op de Boelelaan, maar nooit merkte ik iets van de tuin die er is gevestigd. Ineens, met het rooien van struiken en bomen, nodig voor de uitbreiding van het ziekenhuis en het verlengen van de trambaan, ligt ze daar, open en bloot. Zo dicht langs de weg en de omringende hoogbouw, oogt ze kwetsbaar. Nóg iets trekt mijn aandacht: aan het hek van de tuin hangt een bord met de cryptische naam van een website erop: www.logolengte.nl.

Later die week kan ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en loop de tuin op. Het blijkt te gaan om de Dr. L. Alma schooltuin. Best een groot complex. Lesgebouw, kas, kippen, konijnen, bijenkasten en natuurlijk de tuintjes: honderden groot uitgevallen postzegels, elk gemarkeerd met vrolijke, door de basisschoolleerlingen beschilderde bordjes. De tuin oogt weelderig. Pompoenen. Zonnebloemen. Datura’s. Koolsoorten. Een jongetje, op zijn knieën, knipt herfstbloemen.
‘Zelf gekweekt?’ vraag ik.
Hij kijkt me met een ondeugende blik aan, veegt de aarde aan zijn broek af en tovert dezelfde soort glimlach als het meisje uit de tram. Het is de lach die je ook ziet bij een kind dat de eerste stapjes zet, en de overtocht maakt van het ene stel gespreide armen naar het andere. Er zit overwinning in die lach, onvoorwaardelijke durf, zelfbevestiging, de compromisloze wil om te leven.

Ik loop naar de picknicktafels waar kinderen hard aan het werk zijn. De juf staat er ontspannen bij. Ze hoeft niets te doen, met al die zelfsturende leerlingen. Met uiterste precisie prikken ze de geplukte bloemen in vochtige brokken oase. Het klasje snort van genoegen, babbelt over niets in het bijzonder en is, ik zie het pas in tweede instantie, volkomen multicultureel. Ik denk aan Nasrdin Dchar, met zijn ‘fokking Gouden Kalf’. Hier zit de toekomst van de stad, van het land. Hier zit een kudde gouden kalveren, met de tongetjes in hun mondhoeken. Je ziet ze al thuiskomen, de bloemstukjes vooruitgestoken in de hand, met die speciale glimlach om de mond.

Verderop klamp ik een medewerker aan. Een man van middelbare leeftijd, in een tuinpak. Terwijl een traumahelikopter lawaaierig landt op het dak van het ziekenhuis, vertelt hij over de tuin. Dat die over een jaar of twee weg moet. Dat ze wel een nieuwe plek krijgen, maar die is verder weg en of de scholen dan nog blijven komen, dat is de vraag. ‘En dat zou jammer zijn. Want die kinderen moeten al zoveel, zo jong als ze zijn. Hun hoofden zitten vol met theorie. Ze worden klaargestoomd voor de Cito-toets, maar met hun handen doen ze niets meer. Ze tekenen niet meer, bewegen te weinig.’ Mijmerend kijkt hij uit over de tuin: ‘Later, als ze groot zijn, weten ze niet meer precies wat ze hier gedaan hebben. Maar de tuin kennen ze nog wel, door de gevoelens die ze er beleefd hebben!’

Ik loop naar de rand van de tuin, waar ik het bord met de website heb zien hangen. Het ernaast liggende gebouwtje, de voormalige dienstwoning van de tuinbeheerder, met nonchalante letters aangeduid als ‘lab’, is gesloten. Via internet kom ik in contact met een kunstenares, Irene Janze. Ze nodigt me uit zodat ik twee dagen later weer op de tuin ben. Ik spreek haar in de dienstwoning die ze, tot aan de sloop, mag gebruiken als atelier en tentoonstellingsruimte. Janze vertelt fascinerende, achter de Zuidas verborgen verhalen die ze incorporeert in haar kunstwerken.

Eén van haar verhalen is het volgende.

Binnen de chaotisch ogende Zuidas zocht Janze naar oriëntatiepunten. Ze koos voor de logo’s van bedrijven en instituten die er zijn gevestigd. In het bijzonder bestudeerde ze het logo van de Vrije Universiteit: de Griffioen, een gevleugeld mythologisch dier met leeuwenlichaam en vogelkop. In haar zoektocht stuitte ze op een coïncidentie. Het bleek dat de universiteit, voor haar eerste vestiging, land had opgekocht van een boer met dezelfde naam. Op het spoor gekomen van deze Jan Griffioen, vroeg ze zich af wat voor bodem hij bewerkte. Afgegraven veen. Maar waar komt dat dan weer vandaan? Hier moest ze een sprong maken in de tijd, naar het geologische tijdvak Saalien (200 000 tot 130 000 jaar geleden), toen het Scandinavische landijs ook Nederland bereikte (grofweg tot de lijn Haarlem-Nijmegen). Eén van de gletsjerlobben eindigde waar nu de Zuidas ligt. In de periode van opwarming na de ijstijd bleef een bekken achter, omringd door stuwwallen en, naar de kust toe, strandwallen. Dat bekken, met slecht doorlaatbare bodem, vulde zich met smeltwater. Daarin ontstond een moeras waarbinnen zich veen vormde. En zo zijn we weer terug bij boer Griffioen.

Ik struin over de Boelelaan, in de richting van de Vrije Universiteit. Het beeld van de honderden meters dikke gletsjer laat me niet meer los. Het lijkt of de stenen onder mijn voeten anders aanvoelen. Ik stop tussen het hoofdgebouw en de tegenoverliggende sportvelden. Er wordt hard gewerkt aan de verlenging van de tramlijn. Een graafmachine verplaatst zand, een man slaat met een moker op de nieuwe rails, die nog niet in beton is gegoten. Een andere man duwt, vrolijk fluitend, een kruiwagen voor zich uit. Erin ligt een geluidsinstallatie en twee grote luidsprekers. Hij drukt op een knop. Dreunende bassen, een slepende melodie. Schlagermuziek.

Hé, wil jij met mij vanavond gaan dansen?
Ja, lekker samen, zo fijn met z’n twee?

Wonderlijke plek, die Zuidas.

Ik kijk naar de sportvelden en duikel in een jeugdherinnering. Hier voetbalde ik ooit, bij de pupillen van ASV Arsenal. Eén wedstrijd herinner ik me als de dag van gisteren. We speelden tegen Ajax en waren bang, vanwege de naam. Toch stonden we in korte tijd met 2-0 voor. Maar toen werden ze boos, die arrogante jochies van Ajax, want ze voelden zich superieur aan dat eenvoudige cluppie. Uiteindelijk werd het 2-5, de enige uitslag die ik heb onthouden … ik

Ik loop naar het veld toe. Er ligt kunstgras. Hier niet de geur van plat- en stukgetrapt gras, die ik me zo scherp herinner. Zelfs het voetbalveld is van de bodem afgesloten, geheel in de stijl van de Zuidas, waar alles naar de hemel wil reiken. Alleen de kinderen op de tuin en die kunstenares lijken te weten van de bodem. Zij hebben voor mij het beeld van de Zuidas (of moeten we zeggen ‘IJsas?’) definitief veranderd. Als ik nu op de Boelelaan loop zie ik geen rommelige, ongezellige weg, maar langzaam kruipend, stuwend gletsjerijs met een kudde gouden kalveren erop.

Eindelijk, daar is ze: Stofzaad!

Met een geheimzinnig gebaar overhandigde W. me de enveloppe. Ik schrok een beetje, toen ik de ietwat verbleekte foto (zie boven) eruit haalde: de plant die zich al jaren voor me verborgen wist te houden! Stofzaad. Monotropa hypopitys, wat vrij vertaald betekent ‘die onder de dennen alleen staat gebogen’. W. vertelde dat hij de foto zo’n dertig jaar geleden had gemaakt (vandaar de wat verschoten kleur), op het landgoed Koningshof bij Haarlem. Maar daarna had hij de plant ook niet meer gezien. Verwonderlijk is dat niet, want ze staat op de Rode Lijst te boek als ‘bedreigd’. Twee jaar geleden probeerden W. en ik haar met vereende krachten te vinden, ook weer op Koningshof. Tevergeefs (klik hier voor het verhaal over die zoektocht). Stofzaad bleef die grote, niet-ingeloste belofte.

Vorige zomer, eindelijk, leek de queeste ten einde, in de indrukwekkende botanische van Berlijn. Ineens, onder hoge bomen, leken er tientallen exemplaren te staan. Ik hoor mezelf nog euforisch roepen: ‘Stofzaad … Stofzaad!’ Maar de waarneming bleek een typische combinatie van wishful thinking en belabberde kennis. Het was geen Stofzaad, maar Bremraap. Zo zie je maar hoe vooringenomenheid de waarneming kan kleuren. Overigens heb ik deze aanfluiting pas in tweede instantie aan W. durven bekennen.

Door de foto van W. ben ik toch maar weer eens in de literatuur gedoken. Daarbij stuitte ik op een heruitgave van een boek uit 1905, van de grote Jac. P. Thijsse. Prachtige, archaïsche titel: Omgang met planten. Er staat een apart hoofdstukje over Stofzaad in! Trouwens wel confronterend om de ‘voorrede’ van het boek te lezen. Daarin zegt Thijsse dat hij gaat schrijven over ‘een vijftigtal gewone wilde planten’. Dan blijkt maar weer hoe Nederland in een eeuw tijd is veranderd. In honderd jaar tijd kun je blijkbaar uitgroeien van ‘gewoon’ naar ‘bedreigd’ … maar laten we niet teveel somberen … Stofzaad blijft die unieke, zonderlinge grensganger!

Het meest opvallende is dat de plant geen bladgroen bevat. Wit is ze, wasachtig wit, soms een beetje bleekgeel. Kortom: ze doet niet aan fotosynthese en vormt dus niet zélf haar organische stoffen (suikers). Die verkrijgt ze via een ingewikkelde driehoeksrelatie met een schimmel en een boom. Laten we beginnen bij de boom. Vaak gaat het om dennen, maar ook beuken. Om de wortels van de boom groeien schimmeldraden. De boom, die wel aan fotosynthese doet, geeft een deel van de gevormde organische stoffen aan de schimmel, omgekeerd levert de schimmel mineralen aan de boom. Een prachtige vorm van symbiose, met wederzijds voordeel! Maar Stofzaad gaat verder: haar wortels zoeken contact met de schimmeldraden en halen daaruit de suikers, die uiteindelijk afkomstig zijn van de boom. Zo vormt de schimmel een bruggetje tussen de boom en Stofzaad. Een plantaardige ménage à trois!

Natuurlijk was ik blij met de foto. Maar tegelijkertijd legde die ook een vinger op de zere plek: ik had Stofzaad immers nog nooit in levende lijve ontmoet. En W. wel. Zo blijken planten in staat te zijn om jaloezie op te wekken. Daarom bleef ik maar neuzen in de literatuur, onder andere op de site waarneming.nl. Voor de zoveelste keer tikte ik ‘stofzaad’ in het zoekvenster … niet te geloven … nota bene op een paar kilometer van huis was ze gesignaleerd, niet ver van Koningshof, op het landgoed Elswout. Wat een schurk, dacht ik, die Stofzaad. Ik moest denken aan Karadžić, die jarenlang doodgewoon in een buitenwijk van Belgrado had gewoond, en aan Osama Bin Laden, naast een legerbasis. Je moet wel lef hebben, als plant, om je zó dichtbij te verbergen!

De site meldde de naam van de vinder. Na enig gegoogle vond ik zijn gegevens. Ook hij bleek in de buurt te wonen. Ik waagde er een mailtje aan … snel volgde een antwoord … raak! En het mooiste was: hij wilde de vondst met me delen. Ik kreeg een routebeschrijving.

Twee dagen later was het zover. Ik zou Stofzaad gaan zien. M. ging mee, want die houdt ook van plantjes. We fietsten naar het Elswout. Het was een mooie dag en ik raakte overmoedig, want bijna stond ik oog in oog met Hare Koninklijke Zeldzaamheid! Ik orakelde maar door tegen M., over al die bijzonderheden van Stofzaad. Maar ze luisterde niet echt. Dat is het nadeel van intellectuele kennis, die gaat het ene oor in en het andere uit. ‘Eerst zien, dan geloven’ zei ze, heel wijs.

Zwijgend liepen we de toegangspoort door, het fraaie landgoed op. Maar welke rondjes we ook liepen en welke zijpaadjes we ook namen: geen Stofzaad. Uiteindelijk moesten we op onze schreden terugkeren. Ik liep leeg als een ballon. Weer terug bij de poort kwamen we ook nog eens terecht in een bruidsreportage. Ja, daarom ga je naar Elswout, voor mooie foto’s van de mooiste dag van je leven, niet voor een fantoom als Stofzaad. De fotograaf vroeg de bruidegom een champagnefles te ontkurken, wat met een luide knal lukte. De bruid gaf een hoog, kirrend gilletje, de camera klikte als een mitrailleur en wij verlieten het Elswout, met lege handen.

Op de fiets dacht ik aan Thijsse, hoe hij te werk ging tijdens zijn tochten. In Omgang met planten zegt hij het zo: ‘Ik kies mijn observaties zó, dat ik op een stuk of vier verschijnselen tegelijk kan letten en niet zelden maakt een gunstig toeval dan het half dozijntje vol.’ Ja, zo pak je dat aan. Waarneming vraagt om inspanning, en inspanning leidt tot beloning. Wat ik deed was zappen, meeliften op de arbeid van iemand anders. Dat kan nooit goed gaan. Op de fiets probeerde ik mezelf met een grapje in te dekken: ‘Stofzaad zijt gij, tot Stofzaad zult gij wederkeren!’ M. kon er niet om lachen.

Ik wilde die dag nog veel doen, maar het tempo kwam er niet meer in. Dit had de Dag van het Stofzaad moeten worden. Maar Stofzaad was er niet. Sofzaad. Na wat getreuzel durfde ik toch het toch aan, en pakte de telefoon. Nogmaals belde ik mijn informant. Direct kwam hij met een aanbod: hij wilde wel naar het Elswout komen!

Een half uur later schudden we elkaar de hand. Zo zie je maar: planten kunnen niet alleen jaloezie opwekken, maar evengoed mensen met elkaar verbroederen. Alleen daarom al zijn planten zo onmisbaar. We zetten de pas erin … en passant wees hij me op nog meer bijzonderheden, maar het ging natuurlijk om Stofzaad … eindelijk … daar stond ze … helemaal in haar eentje … ik weet dat het pathetisch klinkt, hysterisch, monomaan, monodwaas … maar ik moest vechten tegen de tranen in mijn ogen.

Thuis, na terugkomst, pakte ik Thijsse er weer bij. Wat schreef die oervader van de natuurbescherming toch mooi en bevlogen, en wat had hij gelijk: ‘Iedere wandeling kan ertoe bijdragen, de mensheid wat dichter bij de bloemen te brengen.’