Een zoute ziel

>

De Nationale Tuinvogeltelling 2012. Een half uur vogels spotten vanuit eigen huis. Helaas viel er bij mij, ondanks de wulpse vetbol, weinig te zien. Halverwege vlogen in de verte twee kauwtjes langs. Even leken ze het eindresultaat van de telling te gaan vormen, totdat een pimpelmeesje in blessuretijd op een tak landde. Misschien kwam het door dat subtiele, lichtblauwe hoofdkapje, dat ik aan de jaloersmakende volle haardos van oud-premier Balkenende (CDA) moest denken. Nooit bespeurde ik bij hem, ook niet na het zoveelste kabinet onder zijn naam, een spoor van alopecia androgenetica, oftewel: mannelijke kaalheid. Er zijn meer van die uitgevlogen christelijke vogels met veel haar: André Rouvoet (ChristenUnie), destijds vicepremier, en Bas van der Vlies, lange tijd Kamerlid voor de SGP.

Een paar dagen na de Tuinvogeltelling hoorde ik op de radio een zin die zich direct in me vasthaakte: tachtig procent van de Urkers vindt zijn of haar partner binnen een afstand van 800 meter van huis. Nu is van Urk bekend dat ze de meest kerkelijke gemeente van Nederland is (er staan 21 kerkgebouwen!). Zo kreeg de door de pimpelmees in gang gezette gedachtengang een duw in de rug. Ik zag het veldonderzoek voor me, met Urk als dé ideale plek om de relatie tussen levensbeschouwing en mannelijke kaalheid te toetsen! Immers, mannelijke kaalheid is (grotendeels) erfelijk bepaald en de genenpool op Urk is stabiel.

Als vooronderzoek wat meer feitjes over Urk opgezocht. Stuk voor stuk zijn die markant. Urk heeft het hoogste geboortecijfer van Nederland en is de minst vergrijsde gemeente. Het gemiddelde inkomen is laag, net als het werkloosheidspercentage en de vaccinatiegraad. Er leeft een maximale anti-Europese stemming. Bij de Kamerverkiezingen (2010) haalde de SGP 39,1% van de stemmen. Eigenlijk is Urk, dat in 1939 onderdeel werd van de Noordoostpolder, nog steeds een eiland, inclusief de bijbehorende eigenzinnigheid. Wie bijvoorbeeld dacht dat in 1932, met het voltooien van de Afsluitdijk, de visserij uit het dorp zou verdwijnen, kreeg ongelijk. De Urkers bouwden gewoon grotere kotters, gingen de Wadden- en Noordzee op en legden de basis voor de grootste visveiling van Nederland. Urk is een eiland op het land, grenzend aan zoet water, maar met een zoute ziel. Daarom woon je niet in Urk, maar op Urk.

Op de Ketelbrug zie ik het dorp al liggen, flink hoger dan het water, schurkend tegen het glinsterende IJsselmeer. Eerst maar even een rondritje over het grote, uitgestorven industriegebied. Veel onduidelijke bedrijven. De visveiling. Zalmrokerij. Palingrokerij. In het dorp parkeer ik bij een bushalte. De dienstregeling in het hokje is onverbiddelijk: op zondagen bereik je Urk niet met het openbaar vervoer. Slenterend door de straatjes speur ik naar kale mannenhoofden, maar ik zie alleen een paar toeristen, en die tellen niet mee. De mensen zitten binnen. Zondagsrust. Onder de vuurtoren ga ik op een bankje zitten, met een magistraal uitzicht over het IJsselmeer. Ik begrijp het protest wel tegen de plannen voor dat gigantische windmolenpark langs de Urker kust. Weg uitzicht. Weg ruimtelijkheid.

Ik loop nog wat rond en kom langs een horecagelegenheid die, tot mijn verbazing, open is. Maar bediend word ik niet. Zien ze me niet? Willen ze me niet bedienen? Terug dan maar, naar het bankje met dat weidse uitzicht. Daar visualiseer ik het verre verleden van Urk. Zo’n 150 000 jaar geleden schuurden gigantische ijsmassa’s over een groot deel van het huidige Nederland. De krachten van de gletsjers vormden de onderlaag van keien, zwerfstenen, grind en zand om tot keileem. Bij het huidige Urk stuwde het ijs die substantie omhoog, tot wel negen meter boven zeeniveau. In het meer van smeltwater, dat zich na de ijstijd vormde (het Almere), ontstond zo een eiland van keileem. En keileem is, zoals het woord al zegt, keihard. Daarom is Urk is altijd een rots in de branding gebleven: de Zuiderzee heeft nooit vat op haar gekregen. Misschien zijn de Urkers daarom van die taaie overlevers: ze zijn geboren uit gletsjerijs.

Ik loop over de Singel, de grens van het voormalige eiland. Het loopt tegen het einde van de middag en ik wil doorrijden naar huis. Maar dan begint een kerkklok te luiden, een tweede, een derde … binnen de kortste keren ondergaat het dorp een metamorfose. Vanuit alle hoeken en gaten lopen mensen aan. Ze gaan overduidelijk ter kerke. Vrouwen met hoeden op, veel zwarte kleding. De stemming in dit relispitsuur is introvert, zwijgzaam. Nieuwsgierigheid overvleugelt mijn rationele brein: ik loop achter een plukje mensen aan, en beland in één van de kerken.

In de hal staat een vermanende zin op de muur: als vrouw moet je hoofdbedekking dragen. Voorzichtig kijk ik om me heen … nergens een vrouw zonder hoed. Later, thuis, lees ik de onderliggende tekst uit 1 Korintiërs 11: ‘Christus is het hoofd van de man, de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus (…) een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert (…) een man mag zijn hoofd niet bedekken omdat hij Gods beeld en luister is. De vrouw is echter de luister van de man.’

In deze kerk is het Woord letterlijk waar.

Ik loop de trap op en neem plaats op de achterste rij van het podium. Het interieur is kaal. Geen kruizen, geen afbeeldingen met doorboorde tenen, doornenkronen, druipend bloed. Omdat het podium schuin afloopt, heb ik goed zicht op de kruinen in de banken voor me. Ik voel me een binnendringer, een pilaarbijter, helemaal als ik aan mijn onderzoek denk. Feitjes over mannelijke kaalheid spoken door mijn hoofd. Per dag verliezen we zo’n 100 haren. Een haar groeit ongeveer een centimeter per maand. Mannelijke chimpansees kunnen ook kaal worden. En, voor mijn onderzoek van belang: boven de 40 jaar is ongeveer 40% van de mannen kaal. Hier, op het podium van deze Urker kerk, wordt dat percentage zeker niet gehaald. Maar de steekproef is te klein voor een betrouwbare uitspraak.

Vlak voor het begin van de dienst schuift, een beetje buiten adem, een vrouw mijn rij in en gaat vlak naast me zitten. Ze is een jaar of dertig. Zwarte rok, zwarte kousen. Onder een elegante baret met dieprode kleurvlakken kolkt weelderig lang, donkerblond haar. Ze kijkt me zelfbewust aan, knikt en lacht mooi.

Het orgel stopt. Beneden gaat een deur open. Een groep mannen schrijdt naar binnen. De voorganger scheidt zich af en neemt plaats op de kansel. Doodstil is het. En ineens, uit het niets, schiet Agnes door mijn hoofd. Ze studeerde ook biologie. Ze vond dat de aarde 6000 jaar oud was. Vanachter onze laboratoriumtafels bestookten we haar met hardcore Darwinistische tegenargumenten. Maar ze hield voet bij stuk. Uiteindelijk verdween onze lacherigheid. Haar onwrikbaarheid boezemde respect in.

De voorganger start zijn preek. Zijn stem heeft een monotone klank en een wonderlijke intonatie. Ik versta hem niet goed. Spreekt hij in dialect? Later begrijp ik dat hij de ‘Tale Kanaäns’ spreekt, die doorspekt is met archaïsche zinnen uit de Statenbijbel, eigen woorden en woordvervoegingen.

De eerste psalm. Een slepende melodielijn. Het duurt even voordat ik begrijp wat er zangtechnisch gebeurt. Niet meer dan één woord op een toon. Geen versieringen, geen kwart of achtste noten. Het tempo is extreem laag, de melodie kruipt omhoog en omlaag. Ook deze vorm van zingen begrijp ik pas achteraf. Het blijkt te gaan om het ‘isoritmisch zingen’ dat alleen in aantal bevindelijke kerkgenootschappen nog wordt gezongen. Iedereen doet mee aan die reusachtige, kruipende klankkolossen. Ik luister naar de vrouw naast me. Ze heeft een heldere, volle sopraanstem.

De voorganger ploegt verder. De teneur van zijn woorden is zwaar, melancholisch. Er is ellende. We doen het niet goed, wij zondige stervelingen. Maar de verlossing kan komen, want we kunnen kiezen: voor eeuwige zaligheid of eeuwige duisternis. Op een gegeven moment dringen zijn woorden niet meer tot me door, ze voelen eerder als hypnotiserende mantrams.

Na de tweede psalm gebeurt er iets onverwachts. De mensen grijpen in hun zakken en tassen. De kerk ritselt. Snoepjes. De vrouw stoot me aan, bijna amicaal. Weer lacht ze mooi en ik krijg een toffee in mijn hand gedrukt. Ik kan het niet plaatsen: al die geboden en verboden, de beukende woorden, de klankmassa’s … en dan nu die snoepjes … de voorganger neemt het roer weer over. Af en toe slaat zijn stem over. Is hij verkouden? Of is het extase? Mensen buigen voorover, leggen hun hoofden met de wangen op de lessenaren, de ogen dicht. Slapen ze? Of geven ze zich over?

Ook na de volgende psalm ritselt de kerk. Ja, ze lacht weer naar me. Nu krijg ik een rolletje Mentos Fruit aangereikt. Chewy dragees, lees ik op de verpakking. Behoedzaam duw ik er eentje uit en zie ondertussen op de vloer meerdere snoeppapiertjes liggen. Zou er na de dienst een schoonmaakploeg langskomen?

Ineens is het afgelopen. Ik geloof mijn horloge bijna niet. De anderhalf uur is omgevlogen. We gaan staan. De vrouw lacht nog een keer naar me. Ik zou haar willen spreken, vragen willen stellen. Over de positie van de vrouw. Over homoseksualiteit. Dat soort dingen. Maar ze glipt de rij uit en verdwijnt in de massa die langzaam en gedisciplineerd de trap afloopt. Niemand spreekt, ook de (vele) kinderen niet. Alleen voetstappen zijn hoorbaar, het geruis van kleding. Waar vind je nog zoiets in deze hyperactieve eenentwintigste eeuw?

Buiten is het weer even relispitsuur. Kriskras steken de mensen de straat over en verdwijnen in hun woonwijken.

Op de Ketelbrug zie ik Urk opgloeien in het avondrood. En dan dringt het tot me door dat ik mijn kaalheidsonderzoek volledig ben vergeten!

Omweggetjes

Het ophangsysteem van de TomTom werkte niet in de nieuwe auto. Heel onhandig. Maandenlang lag het navigatiesysteem los op het dashboard. Uiteindelijk, na gammele constructies met dikke elastieken en klittenband, gaf ik het op en probeerde een oplossing te vinden via de website van TomTom. Na wat gezoek bleek ik een Air vent mount kit nodig te hebben, een bevestigingssysteem voor aan het luchtrooster. Wel een belachelijke prijs, voor zo’n stukje kunststof: € 19,95. Maar goed, veiligheid boven alles. Besteld dus maar.

Sneller dan de wind reed de koeriersdienst voor, en stopte voor de deur, met draaiende motor en optimistische muziek die vanachter de opengeschoven zijdeur uit de cabine ontsnapte. Goed dat ik thuis was: er was een handtekening nodig. In een vloek en een zucht spoot het busje weer de straat uit.

Een scherp mes was nodig om de donkerbruine tape te verwijderen. Een bouwpakketje. Maar hoe ik ook drukte, klikte, draaide en sjorde, ik kon de onderdelen niet tot een organisch geheel vormen. Bellen dan maar, naar het TomTom Support Team. Dat wist, na lang zoeken, het antwoord. Ik had een mount kit besteld voor de TomTom one XL en niet voor de TomTom one/XL.

Schuin streepje over het hoofd gezien!

Om de zaakjes te regelen stuurden ze een mail, met een geruststellende aanhef: ‘U hebt onlangs persoonlijke ondersteuning gevraagd aan de klantenservice van TomTom.’ Ik moest op een link klikken, waarna ik op een website belandde. Wel even opnieuw alle gegevens controleren. Daarna drukte ik op submit en verscheen er iets wat ik nog niet kende: een UPS-label. Dat blijkt een verzendetiket met een streepjescode te zijn, gemaakt door een computer. Twee keer moest ik het label uitprinten, één keer voor het terug te sturen pakketje, één keer voor mezelf, ter controle. Vreemd: de ondertekening kwam dit keer niet van het TomTom Support Team, maar van het TomTom Customer Care Team. Zouden er twee aparte afdelingen met hulptroepen bestaan? Hoe dan ook: binnen vijf weken zou ik mijn geld van de Financiële Afdeling terugkrijgen.

De dagen kwamen en gingen. De terugstorting liet nog op zich wachten, maar het contact met TomTom bleef. Zo kreeg ik een mailtje met een exclusieve aanbieding voor een TomTom Fast Track Pack. ‘Waarom zou je je tijd verspillen? Je vindt altijd de snelste route!’ Alleen verkrijgbaar voor de ‘online-klanten’. Nóg meer nieuws: ‘Er zijn zes nieuwe Engelse TomTom-stemmen beschikbaar: een oosterse swami, een stijlvolle socialite, een filosofische gast, een goedgebekte kapper uit Queens, een flamboyante fashionista en een flirtende seksbom – welke excentrieke reisgenoot kies jij?’

Tja.

Later volgde een mailtje met een enquête: ‘We proberen onze producten en services continu te verbeteren, en de beste manier om dit te doen, is door te luisteren naar de mensen die ze daadwerkelijk gebruiken.’

Klinkt logisch.

Daarna een wat vervreemdend mailtje: ‘Wij hebben uw defecte onderdeel/onderdelen ontvangen en wij zijn momenteel bezig deze te testen op defecten.’

Hoe dan ook: ze waren voor me in de weer, daar bij TomTom.

Ruim na de limiet van vijf weken was er nog steeds geen geld teruggestort. Weer gebeld, naar het TomTom Support Customer Care Team, althans dat maakte ik ervan. Een ingewikkeld keuzemenu, de onvermijdelijke wachtrij, ondersteund door reggaemuziek. Eindelijk: een aardige jongen vroeg naar mijn gegevens. Ik hoorde hem kijken naar zijn beeldscherm. Een rasoptimist: ‘Het onderzoek is in progress … nog even geduld … het ziet er allemaal heel goed uit!’

Door zijn vriendelijkheid liet ik me afpoeieren. Niets zei ik over die termijn van vijf weken. Ik hield me in, ook omdat ik me een beetje een sulletje voelde. Het moet als medewerker lachwekkend zijn om iemand aan de telefoon te hebben voor zoiets simpels als een bevestigingssysteem, terwijl ze bij je bedrijf denken in termen van satellieten en interactieve software voor het wereldwegennet. Wat ik eigenlijk nodig had was zo’n ouderwetse winkel in de buurt. Daar staat achter de balie een wat morsige man in stofjas. Hij weet alles, neemt direct je probleem over en stelt de goede vraag: ‘O … dus u heeft een TomTom one XL mét een schuin streepje ertussen?’ Hij loopt naar achteren, rommelt wat en komt terug met een exact passend bevestigingssysteem, en dat ook nog voor een belachelijk laag prijsje.

In de auto keek ik nog eens naar mijn TomTom. Wat een ingenieus, slim en compact apparaatje is dat toch! Eigenlijk is het is méér dan een wegvindertje. Voor mij is de TomTom hét icoon voor onze tijd, waarin alles ‘smart’ moet verlopen … smart … de mantram van de 21e eeuw … specifiek … meetbaar … acceptabel … realistisch … tijdgebonden …nee, niet zómaar smart is de TomTom, hij is volledig smart! Met hem weet je precies wat je intikt en wat je krijgt, op de meter en minuut nauwkeurig. Het apparaatje zou een perfect attribuut kunnen zijn voor die godheid van de oude Grieken: Chronos. Die is de personifiëring van de lineaire tijd, de tijd als een pijl, die je grafisch op een x-as uitgezet, zodat je in één blik verleden, heden en toekomst overziet. Hij staat voor de onomkeerbare, meetbare tijd die je, met een deadline erbij, in je agenda zet. De Grieken vonden Chronos een wrede god, die zijn eigen kinderen opat, wat nog terug is te vinden in een uitdrukking als ‘de tand des tijds’. Chronos doet je beseffen dat je ouder wordt, dat de jeugd voorbijgaat en de eindigheid sluw om een hoekje naar je loert. Hij zegt dat we moeten we opschieten en efficiënt met onze tijd moeten omgaan. Nietsdoen mag niet van Chronos, verveling is bij hem een doodzonde, want een dag telt slechts vierentwintig uur.

Inmiddels is mijn Tomtommetje een manke Chronos. Maar dat heeft ook iets moois, want daardoor ontstaat ruimte voor die andere, bijna vergeten godheid voor de tijd: Kairos. De oude Grieken stelden die polair tegenover Chronos. Hier gaat het niet om de lineaire tijd, maar de cyclische tijd, die als eindeloze rivier rondom de aarde stroomt. Het is de klokloze tijd van het unieke moment dat je kunt grijpen, of niet. Als het je wél lukt kom je voor even in een eeuwigdurend moment van stilstaande, tijdloze tijd, die je ervaart als je door een onbekend landschap zwerft, zonder duidelijk doel, over grillige, onverharde wegen. Het is de tijd waarheen aangrijpende muziek je brengt, de tijd van transcendentie, non-dualiteit, flow, creativiteit en intuïtie. Kairos heeft de eeuwige jeugd en vliegt, voor je het weet, aan je voorbij. In zijn hand draagt hij vaak een mes en een weegschaal: beelden voor het beslissende kruispunt waarop je het lot een wending kan geven. Kairos draagt vaak een lange haarlok op zijn voorhoofd. Dáár kun je hem vastpakken. Maar wees snel en alert, want zijn achterhoofd is kaal. Daar grijp je mis en dan is je kans vervlogen.

Dit is een afbeelding van Kairos, onderdeel van een wandschildering gemaakt door Francesco Salviati, te zien in het Palazzo Sacchetti te Rome:

Dat beeld van Kairos, met die lange, wapperende haarlok, liet me niet meer los. Daarom schrok ik zo, toen ik in de stad rondfietste en op een straathoek een man zag staan. Een opvallende, boomlange, breedgeschouderde verschijning met een grote plunjezak op de schouder. Door zijn kleding oogde hij een beetje als een militair. Waar ik met name van schrok was zijn kaalgeschoren hoofd, op een lange, groenfluorescerend gespoten haarlok op zijn voorhoofd na … Kairos? Ik stopte, deed of ik op mijn telefoon keek en tuurde onder mijn wenkbrauwen door. Hij zag er slecht geschoren uit, had een opvallend rode neus en heldere, diepblauwe ogen. Even keek hij in mijn richting, zonder me aan te kijken, en beende met grote stappen weg. Op gepaste afstand achtervolgde ik hem. Een atypisch figuur. Consequent liep hij links op de stoep, waardoor de mensen moesten uitwijken, en hij neuriede hard een onduidelijk liedje. Op een kruising klampte hij een vrouw aan die naar een pand in de verte wees. In de portiek rookte hij een sigaretje, duwde tegen de deur, die niet op slot was, en verdween naar binnen. In het voorbijgaan las ik het bordje naast de deur. De tekst verbaasde me niet: Inloophuis voor Daklozen. Daar woont Kairos dus in onze tijd, dacht ik. Vreemd eigenlijk, want naar hem verlangen we het meest. Nee, Chronos zal je daar niet zien, want die is onderweg, over kortste en snelste weg van A naar B.

O ja. Die TomTom. Nee, geld nog steeds niet binnen. Overigens: een nieuw bevestigingssysteem ga ik niet bestellen. Eigenlijk is het wel leuk hoe hij halfvast op het dashboard staat, ingeklemd tussen een raamsponsje en een leeg snoepdoosje, en ik kom nog steeds exact op tijd aan. Af toe rolt hij om, maar dat is niet erg, want dan kijk ik in de achteruitkijkspiegel en zie de gevleugelde Kairos met zijn wapperende voorhoofdslok … hij knipoogt en maant me langzamer te rijden en omweggetjes te nemen!

Waarheid

Het zijn inmiddels gevleugelde zinnen: vleeseters zijn egoïstischer dan vegetariërs. Of: criminaliteit ontstaat in een rommelige omgeving. Uitspraken gebaseerd op gefingeerd onderzoek door de (ex-)hoogleraar sociale psychologie Diederik Stapel. Meer dan dertig publicaties verzon hij en dat is een doodzonde: de wetenschappelijke wereld heeft hem uit het nest geduwd.

Zijn motieven blijven vooralsnog onduidelijk. Is hij gezwicht voor competitiedruk, publicatiedrang, ambitie, ijdelheid? Toch voelt het als te gemakkelijk om hem zómaar, in ieder geval als mens, te veroordelen. Als ik diep in mezelf graaf, en voorbij mijn politiek correcte gevoel ga, dan begrijp ik hem wel. Want hoe schoon zijn mijn eigen handen eigenlijk? Zou ik de eerste steen kunnen werpen?

Ik denk terug aan mijn eerste fraude: afzwemmen. Amsterdam, het Zuiderbad. We moesten watertrappelen, maar mijn spieren hielden er bijna mee op. Toen voelde ik een touw, waarop ik mijn voeten zette. De badmeester merkte niets. Zo haalde ik mijn diploma. Liever fraude plegen, dan thuis moeten vertellen dat je bent gezakt.

Een ander voorbeeld. We maakten de Cito-toets. Mijn klasgenoten waren fanatiek aan het werk, maar ik droomde alleen maar, staarde door de hoge schoolramen naar de donkere, dreigende lucht, de kolkende wolken, luisterde naar de striemende wind. Gelukkig zat Jan voor me, het braafste en slimste jongetje van de klas. Op een gegeven moment leunde hij met een elleboog opzij en legde zijn hoofd op een hand. Pagina na pagina kon ik zijn antwoorden zien en nam ze over. Zonder Jan had ik waarschijnlijk een ander schooladvies gekregen …

Ook heb ik anderen uitgelokt om te frauderen. We hadden een proefwerk. Topografie. Juf wees steden, zeeën, gebergten en rivieren aan op die prachtige uitrolkaart van Europa. Kees, die naast me zat, leerde moeilijk. Hij zuchtte en keek me wanhopig aan. Subtiel schoof ik mijn antwoordenvel in zijn richting. Hij haalde een goed cijfer. Nog zie ik zijn brede, glunderende lach. Eindelijk een compliment van de juf!

Later, tijdens mijn studie, hebben we wel eens resultaten van biologische experimenten gladgestreken. Want dan waren we sneller klaar en de grafieken liepen mooier. Er is ook wel eens druk op me uitgeoefend om onderzoeksresultaten mooier voor te stellen. Publish or perish, werd me verteld … publiceer of verdwijn. Maar hele onderzoeken verzinnen, zoals Stapel deed, is me nooit gelukt. Daar moet je namelijk heel intelligent voor zijn. Probeer het maar eens: vanuit ideale conclusies terugdenken naar onderzoeksresultaten en een bijbehorend experiment ontwerpen … een ingewikkelde klus. Zo maakte Stapel wetenschap tot fictie, tot verbeelding, tot kunst. Wat een eenzaam proces moet dat geweest zijn …

Over kunst gesproken … ik zag een foto van Stapel, gemaakt op zijn werkkamer, nog in de ‘goede’ tijd. Het is een aangrijpend beeld. Hij kijkt je recht aan, met een zelfverzekerde, licht spottende blik. Een gearriveerde man. Vaag op de achtergrond, maar duidelijk herkenbaar, hangt een reproductie aan de muur. Onmiskenbaar het vijftiende-eeuws fresco van de Italiaan Fra Angelico (zie de foto bovenaan). Het gaat om een thema dat veel in de kunstgeschiedenis voorkomt, de zogenaamde annunciatie, dat wil zeggen: de verkondiging door de aartsengel Gabriël aan Maria dat ze een kind zal krijgen. Fascinerend dat Stapel juist deze reproductie voor zijn werkkamer uitkoos … wat een innerlijke spagaat! Aan de ene kant die ijle, kwetsbare afbeelding, gemaakt door een man waarvan bekend is dat hij zich bescheiden en dienend opstelde. Aan de andere kant al die wetenschappelijke fabulaties en de keiharde publieke terechtstelling. Het volgende beeld laat me niet los: Stapel die ’s ochtends zijn werkkamer binnenkomt en naar de annunciatie kijkt.

Wie het fresco in het echt wil zien moet afreizen naar een voormalig klooster in Florence, nu het wonderschone San Marco Museum. Angelico verbleef daar tussen 1436 en 1445. In die tijd heerste de Medici’s over de stadsrepubliek. Deze puissant rijke familie maakte een vloed aan kunst, architectuur en literatuur mogelijk. Eén van de Medici’s, Cosimo, gaf aan Angelico de opdracht om in het klooster de verblijfplaatsen van de monniken te verfraaien met fresco’s. Het meest bekende voorbeeld, ook door Stapel uitgekozen, is te zien in het trappenhuis. Ineens, als je omhoog loopt, sta je oog in oog met de zachte pasteltinten. Links zie je de schrijdende (of zwevende?) aartsengel. Maria staat rechts. Een mooie oefening voor ons hedendaagse, nuchtere bewustzijn: stel je eens voor dat een onzichtbaar wezen op je afkomt en onhoorbaar iets onzegbaars aan je duidelijk maakt. Dat heeft Angelico in een enkel beeld willen uitdrukken.

Nu leefde, tientallen jaren na Angelico, in hetzelfde San Marco klooster een fascinerende man, die er jarenlang prior was: Girolamo Savonarola. Zonder twijfel heeft hij de annunciatie van Angelico gezien. Dit is zijn indringende portret, geschilderd door Fra Bartolomeo:

Het afgewende gelaat van Savonarola zit vol tegenstellingen. De volle, bijna sensuele lippen, de grote, naar beneden wijzende neus, de licht verbaasde blik, de over zijn hoofd getrokken, zwarte monnikskap. De ideeënwereld van Savonarola was compromisloos en ging tegen de tijdgeest van de Renaissance in. Hij was antimodernist, hield boetepreken, had visioenen, hoorde stemmen, organiseerde boekverbrandingen en liet kunstwerken vernietigen. Feitelijk was hij nog een middeleeuwse ziel, een boeteprediker die in de Apocalyps geloofde. Tegenwoordig zouden we hem een fundamentalistisch christen noemen. De botsing met het verlichte denken van de Medici was onvermijdelijk. Maar de charismatische persoonlijkheid van Savonarola had een grote invloed op de Florentijnen. In 1494 moesten de Medici de stad zelfs verlaten. Na vier jaar konden ze terugkeren. Savonarola werd gevangengenomen. Na martelingen legde hij een bekentenis af. Het oordeel luidde: ketterij. Hij werd opgehangen en verbrand, in het hart van de stad, op het Piazza della Signoria.

Zowel Stapel als Savonarola hebben de annunciatie van Angelico van dichtbij ervaren. Beiden moeten iets gevoeld hebben van de diepere betekenis: het middelpunt van het fresco ligt niet bij Gabriël, noch bij Maria, maar tussen hen in. In de overlap van deze polariteiten, in het midden, ontstaat iets nieuws. Uit twee ontstaat drie. De annunciatie is daarmee een oerbeeld voor de dialoog, die de kracht heeft om fundamentalistische of onware waarheden te overwinnen. Daarom laat dat beeld van Stapel, die zijn werkkamer binnenkomt en Angelico ziet, me niet los. Daarom zie ik Savonarola voor me. Hij loopt de trappen van zijn klooster op, langs het fresco.

Een kudde gouden kalveren


Amsterdam. Het is een van de laatste nazomerdagen van 2011. Tramlijn 2. Een vrouw schreeuwt in haar telefoon dat ze ‘op de Koninginneweg’ zit en verbreekt de verbinding.
Het meisje van een jaar of vijf, in het bankje pal voor me, heeft de kreet gehoord, en vraagt aan haar moeder: ‘Woont hier de koningin?’
‘Ja, kijk maar … daar!’ Zonder een spoor van aarzeling wijst ze naar een statig pand.
De mond van het meisje valt open. ‘Wat een mooi huis!’ zucht ze.
‘Ja, mooi, hè?’ bevestigt de moeder, die de grenzeloze verbeeldingskracht van kinderlogica kent.
‘Het is een écht paleis!’ zegt het meisje, met een stralende glimlach.

Na een overstap arriveer ik op de Boelelaan, een rommelig ogende straat, aan de rafelrand van Amsterdam, parallel aan de ringweg A10 en dichtbij station Zuid. De straat is onderdeel van de Zuidas, dat internationale zakencentrum op de duurste grond van Nederland. Banken zijn er gevestigd, het World Trade Center, een vloed aan advocatenkantoren en, aan de Boelelaan, de Vrije Universiteit en het VU Medisch Centrum.

Al jaren kom ik op de Boelelaan, maar nooit merkte ik iets van de tuin die er is gevestigd. Ineens, met het rooien van struiken en bomen, nodig voor de uitbreiding van het ziekenhuis en het verlengen van de trambaan, ligt ze daar, open en bloot. Zo dicht langs de weg en de omringende hoogbouw, oogt ze kwetsbaar. Nóg iets trekt mijn aandacht: aan het hek van de tuin hangt een bord met de cryptische naam van een website erop: www.logolengte.nl.

Later die week kan ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en loop de tuin op. Het blijkt te gaan om de Dr. L. Alma schooltuin. Best een groot complex. Lesgebouw, kas, kippen, konijnen, bijenkasten en natuurlijk de tuintjes: honderden groot uitgevallen postzegels, elk gemarkeerd met vrolijke, door de basisschoolleerlingen beschilderde bordjes. De tuin oogt weelderig. Pompoenen. Zonnebloemen. Datura’s. Koolsoorten. Een jongetje, op zijn knieën, knipt herfstbloemen.
‘Zelf gekweekt?’ vraag ik.
Hij kijkt me met een ondeugende blik aan, veegt de aarde aan zijn broek af en tovert dezelfde soort glimlach als het meisje uit de tram. Het is de lach die je ook ziet bij een kind dat de eerste stapjes zet, en de overtocht maakt van het ene stel gespreide armen naar het andere. Er zit overwinning in die lach, onvoorwaardelijke durf, zelfbevestiging, de compromisloze wil om te leven.

Ik loop naar de picknicktafels waar kinderen hard aan het werk zijn. De juf staat er ontspannen bij. Ze hoeft niets te doen, met al die zelfsturende leerlingen. Met uiterste precisie prikken ze de geplukte bloemen in vochtige brokken oase. Het klasje snort van genoegen, babbelt over niets in het bijzonder en is, ik zie het pas in tweede instantie, volkomen multicultureel. Ik denk aan Nasrdin Dchar, met zijn ‘fokking Gouden Kalf’. Hier zit de toekomst van de stad, van het land. Hier zit een kudde gouden kalveren, met de tongetjes in hun mondhoeken. Je ziet ze al thuiskomen, de bloemstukjes vooruitgestoken in de hand, met die speciale glimlach om de mond.

Verderop klamp ik een medewerker aan. Een man van middelbare leeftijd, in een tuinpak. Terwijl een traumahelikopter lawaaierig landt op het dak van het ziekenhuis, vertelt hij over de tuin. Dat die over een jaar of twee weg moet. Dat ze wel een nieuwe plek krijgen, maar die is verder weg en of de scholen dan nog blijven komen, dat is de vraag. ‘En dat zou jammer zijn. Want die kinderen moeten al zoveel, zo jong als ze zijn. Hun hoofden zitten vol met theorie. Ze worden klaargestoomd voor de Cito-toets, maar met hun handen doen ze niets meer. Ze tekenen niet meer, bewegen te weinig.’ Mijmerend kijkt hij uit over de tuin: ‘Later, als ze groot zijn, weten ze niet meer precies wat ze hier gedaan hebben. Maar de tuin kennen ze nog wel, door de gevoelens die ze er beleefd hebben!’

Ik loop naar de rand van de tuin, waar ik het bord met de website heb zien hangen. Het ernaast liggende gebouwtje, de voormalige dienstwoning van de tuinbeheerder, met nonchalante letters aangeduid als ‘lab’, is gesloten. Via internet kom ik in contact met een kunstenares, Irene Janze. Ze nodigt me uit zodat ik twee dagen later weer op de tuin ben. Ik spreek haar in de dienstwoning die ze, tot aan de sloop, mag gebruiken als atelier en tentoonstellingsruimte. Janze vertelt fascinerende, achter de Zuidas verborgen verhalen die ze incorporeert in haar kunstwerken.

Eén van haar verhalen is het volgende.

Binnen de chaotisch ogende Zuidas zocht Janze naar oriëntatiepunten. Ze koos voor de logo’s van bedrijven en instituten die er zijn gevestigd. In het bijzonder bestudeerde ze het logo van de Vrije Universiteit: de Griffioen, een gevleugeld mythologisch dier met leeuwenlichaam en vogelkop. In haar zoektocht stuitte ze op een coïncidentie. Het bleek dat de universiteit, voor haar eerste vestiging, land had opgekocht van een boer met dezelfde naam. Op het spoor gekomen van deze Jan Griffioen, vroeg ze zich af wat voor bodem hij bewerkte. Afgegraven veen. Maar waar komt dat dan weer vandaan? Hier moest ze een sprong maken in de tijd, naar het geologische tijdvak Saalien (200 000 tot 130 000 jaar geleden), toen het Scandinavische landijs ook Nederland bereikte (grofweg tot de lijn Haarlem-Nijmegen). Eén van de gletsjerlobben eindigde waar nu de Zuidas ligt. In de periode van opwarming na de ijstijd bleef een bekken achter, omringd door stuwwallen en, naar de kust toe, strandwallen. Dat bekken, met slecht doorlaatbare bodem, vulde zich met smeltwater. Daarin ontstond een moeras waarbinnen zich veen vormde. En zo zijn we weer terug bij boer Griffioen.

Ik struin over de Boelelaan, in de richting van de Vrije Universiteit. Het beeld van de honderden meters dikke gletsjer laat me niet meer los. Het lijkt of de stenen onder mijn voeten anders aanvoelen. Ik stop tussen het hoofdgebouw en de tegenoverliggende sportvelden. Er wordt hard gewerkt aan de verlenging van de tramlijn. Een graafmachine verplaatst zand, een man slaat met een moker op de nieuwe rails, die nog niet in beton is gegoten. Een andere man duwt, vrolijk fluitend, een kruiwagen voor zich uit. Erin ligt een geluidsinstallatie en twee grote luidsprekers. Hij drukt op een knop. Dreunende bassen, een slepende melodie. Schlagermuziek.

Hé, wil jij met mij vanavond gaan dansen?
Ja, lekker samen, zo fijn met z’n twee?

Wonderlijke plek, die Zuidas.

Ik kijk naar de sportvelden en duikel in een jeugdherinnering. Hier voetbalde ik ooit, bij de pupillen van ASV Arsenal. Eén wedstrijd herinner ik me als de dag van gisteren. We speelden tegen Ajax en waren bang, vanwege de naam. Toch stonden we in korte tijd met 2-0 voor. Maar toen werden ze boos, die arrogante jochies van Ajax, want ze voelden zich superieur aan dat eenvoudige cluppie. Uiteindelijk werd het 2-5, de enige uitslag die ik heb onthouden … ik

Ik loop naar het veld toe. Er ligt kunstgras. Hier niet de geur van plat- en stukgetrapt gras, die ik me zo scherp herinner. Zelfs het voetbalveld is van de bodem afgesloten, geheel in de stijl van de Zuidas, waar alles naar de hemel wil reiken. Alleen de kinderen op de tuin en die kunstenares lijken te weten van de bodem. Zij hebben voor mij het beeld van de Zuidas (of moeten we zeggen ‘IJsas?’) definitief veranderd. Als ik nu op de Boelelaan loop zie ik geen rommelige, ongezellige weg, maar langzaam kruipend, stuwend gletsjerijs met een kudde gouden kalveren erop.

Eindelijk, daar is ze: Stofzaad!

Met een geheimzinnig gebaar overhandigde W. me de enveloppe. Ik schrok een beetje, toen ik de ietwat verbleekte foto (zie boven) eruit haalde: de plant die zich al jaren voor me verborgen wist te houden! Stofzaad. Monotropa hypopitys, wat vrij vertaald betekent ‘die onder de dennen alleen staat gebogen’. W. vertelde dat hij de foto zo’n dertig jaar geleden had gemaakt (vandaar de wat verschoten kleur), op het landgoed Koningshof bij Haarlem. Maar daarna had hij de plant ook niet meer gezien. Verwonderlijk is dat niet, want ze staat op de Rode Lijst te boek als ‘bedreigd’. Twee jaar geleden probeerden W. en ik haar met vereende krachten te vinden, ook weer op Koningshof. Tevergeefs (klik hier voor het verhaal over die zoektocht). Stofzaad bleef die grote, niet-ingeloste belofte.

Vorige zomer, eindelijk, leek de queeste ten einde, in de indrukwekkende botanische van Berlijn. Ineens, onder hoge bomen, leken er tientallen exemplaren te staan. Ik hoor mezelf nog euforisch roepen: ‘Stofzaad … Stofzaad!’ Maar de waarneming bleek een typische combinatie van wishful thinking en belabberde kennis. Het was geen Stofzaad, maar Bremraap. Zo zie je maar hoe vooringenomenheid de waarneming kan kleuren. Overigens heb ik deze aanfluiting pas in tweede instantie aan W. durven bekennen.

Door de foto van W. ben ik toch maar weer eens in de literatuur gedoken. Daarbij stuitte ik op een heruitgave van een boek uit 1905, van de grote Jac. P. Thijsse. Prachtige, archaïsche titel: Omgang met planten. Er staat een apart hoofdstukje over Stofzaad in! Trouwens wel confronterend om de ‘voorrede’ van het boek te lezen. Daarin zegt Thijsse dat hij gaat schrijven over ‘een vijftigtal gewone wilde planten’. Dan blijkt maar weer hoe Nederland in een eeuw tijd is veranderd. In honderd jaar tijd kun je blijkbaar uitgroeien van ‘gewoon’ naar ‘bedreigd’ … maar laten we niet teveel somberen … Stofzaad blijft die unieke, zonderlinge grensganger!

Het meest opvallende is dat de plant geen bladgroen bevat. Wit is ze, wasachtig wit, soms een beetje bleekgeel. Kortom: ze doet niet aan fotosynthese en vormt dus niet zélf haar organische stoffen (suikers). Die verkrijgt ze via een ingewikkelde driehoeksrelatie met een schimmel en een boom. Laten we beginnen bij de boom. Vaak gaat het om dennen, maar ook beuken. Om de wortels van de boom groeien schimmeldraden. De boom, die wel aan fotosynthese doet, geeft een deel van de gevormde organische stoffen aan de schimmel, omgekeerd levert de schimmel mineralen aan de boom. Een prachtige vorm van symbiose, met wederzijds voordeel! Maar Stofzaad gaat verder: haar wortels zoeken contact met de schimmeldraden en halen daaruit de suikers, die uiteindelijk afkomstig zijn van de boom. Zo vormt de schimmel een bruggetje tussen de boom en Stofzaad. Een plantaardige ménage à trois!

Natuurlijk was ik blij met de foto. Maar tegelijkertijd legde die ook een vinger op de zere plek: ik had Stofzaad immers nog nooit in levende lijve ontmoet. En W. wel. Zo blijken planten in staat te zijn om jaloezie op te wekken. Daarom bleef ik maar neuzen in de literatuur, onder andere op de site waarneming.nl. Voor de zoveelste keer tikte ik ‘stofzaad’ in het zoekvenster … niet te geloven … nota bene op een paar kilometer van huis was ze gesignaleerd, niet ver van Koningshof, op het landgoed Elswout. Wat een schurk, dacht ik, die Stofzaad. Ik moest denken aan Karadžić, die jarenlang doodgewoon in een buitenwijk van Belgrado had gewoond, en aan Osama Bin Laden, naast een legerbasis. Je moet wel lef hebben, als plant, om je zó dichtbij te verbergen!

De site meldde de naam van de vinder. Na enig gegoogle vond ik zijn gegevens. Ook hij bleek in de buurt te wonen. Ik waagde er een mailtje aan … snel volgde een antwoord … raak! En het mooiste was: hij wilde de vondst met me delen. Ik kreeg een routebeschrijving.

Twee dagen later was het zover. Ik zou Stofzaad gaan zien. M. ging mee, want die houdt ook van plantjes. We fietsten naar het Elswout. Het was een mooie dag en ik raakte overmoedig, want bijna stond ik oog in oog met Hare Koninklijke Zeldzaamheid! Ik orakelde maar door tegen M., over al die bijzonderheden van Stofzaad. Maar ze luisterde niet echt. Dat is het nadeel van intellectuele kennis, die gaat het ene oor in en het andere uit. ‘Eerst zien, dan geloven’ zei ze, heel wijs.

Zwijgend liepen we de toegangspoort door, het fraaie landgoed op. Maar welke rondjes we ook liepen en welke zijpaadjes we ook namen: geen Stofzaad. Uiteindelijk moesten we op onze schreden terugkeren. Ik liep leeg als een ballon. Weer terug bij de poort kwamen we ook nog eens terecht in een bruidsreportage. Ja, daarom ga je naar Elswout, voor mooie foto’s van de mooiste dag van je leven, niet voor een fantoom als Stofzaad. De fotograaf vroeg de bruidegom een champagnefles te ontkurken, wat met een luide knal lukte. De bruid gaf een hoog, kirrend gilletje, de camera klikte als een mitrailleur en wij verlieten het Elswout, met lege handen.

Op de fiets dacht ik aan Thijsse, hoe hij te werk ging tijdens zijn tochten. In Omgang met planten zegt hij het zo: ‘Ik kies mijn observaties zó, dat ik op een stuk of vier verschijnselen tegelijk kan letten en niet zelden maakt een gunstig toeval dan het half dozijntje vol.’ Ja, zo pak je dat aan. Waarneming vraagt om inspanning, en inspanning leidt tot beloning. Wat ik deed was zappen, meeliften op de arbeid van iemand anders. Dat kan nooit goed gaan. Op de fiets probeerde ik mezelf met een grapje in te dekken: ‘Stofzaad zijt gij, tot Stofzaad zult gij wederkeren!’ M. kon er niet om lachen.

Ik wilde die dag nog veel doen, maar het tempo kwam er niet meer in. Dit had de Dag van het Stofzaad moeten worden. Maar Stofzaad was er niet. Sofzaad. Na wat getreuzel durfde ik toch het toch aan, en pakte de telefoon. Nogmaals belde ik mijn informant. Direct kwam hij met een aanbod: hij wilde wel naar het Elswout komen!

Een half uur later schudden we elkaar de hand. Zo zie je maar: planten kunnen niet alleen jaloezie opwekken, maar evengoed mensen met elkaar verbroederen. Alleen daarom al zijn planten zo onmisbaar. We zetten de pas erin … en passant wees hij me op nog meer bijzonderheden, maar het ging natuurlijk om Stofzaad … eindelijk … daar stond ze … helemaal in haar eentje … ik weet dat het pathetisch klinkt, hysterisch, monomaan, monodwaas … maar ik moest vechten tegen de tranen in mijn ogen.

Thuis, na terugkomst, pakte ik Thijsse er weer bij. Wat schreef die oervader van de natuurbescherming toch mooi en bevlogen, en wat had hij gelijk: ‘Iedere wandeling kan ertoe bijdragen, de mensheid wat dichter bij de bloemen te brengen.’

 

Spruitgroenten

Voor me, in de tram, zaten twee smoezelig uitziende mannen. Beiden hadden een pluizige, grijze baard en droegen het haar in een paardenstaart. De linker sprak op euforische toon. ‘Echt waar … planten reageren op je gedachten!’ Hij vertelde over een doorgesneden appel. ‘Tegen de ene helft heb ik gevloekt, tegen de andere lieve woordjes gesproken.’
De rechter man lachte schamper. ‘En … wat was het resultaat?’
‘De vervloekte appel werd sneller bruin!’ zei de linker, op licht dreigende toon.
‘Ja … ja …dat zal wel … maar volgens mij heb je hem gewoon ondergespuugd en is ie daardoor gaan rotten!’
‘Jij gelooft ook niks hè?’
‘Nee, inderdaad … zou je ook moeten doen … naïeveling!’
‘En jij bent een twijfelaar!’
Drie haltes zwegen ze en stapten uit.

’s Avonds, thuis, dunde ik een boekenkast uit en stootte, toeval of niet, op een vergeeld exemplaar van The secret life of plants van Peter Tompkins. Ik bladerde wat door het boek … ideale literatuur voor de baardman met de bruine appelhelft! Leven beïnvloedt leven, dat is de boodschap van het boek, en dat zou ook gelden voor de gedachten, de intenties, die we naar planten laten uitgaan. Eigenlijk oud nieuws, dat in allerlei gedaantes steeds weer terugkeert. Denk maar aan het recente werk van de Japanner Masara Emoto, die de invloed van gedachten op de vorm van waterkristallen heeft onderzocht.

In de loop van de week verdwenen de paardenstaarten uit mijn gedachten, tot de zaterdag erop. In het tuincentrum waar ik rondliep, viel mijn oog op een stapel schattige doosjes, elk gevuld met sterrenkerszaden en een biologisch afbreekbaar kweekbakje. Ineens zag ik het experiment voor me. Twee bakjes met zaden onder indentieke omstandigheden. Het ene bakje zou ik gaan bombarderen met negatieve gedachten, het andere pamperen met positieve gedachten.

Thuis wilde ik direct aan de slag, maar de kandidaten voor de positieve en negatieve gedachten vielen stuk voor stuk af. Zo visualiseerde ik onder andere de schimmels onder in de groenbak, de glimlach van staatssecretaris Halbe Zijlstra en een door een auto geplette egel. Maar telkens kropen, door gaten en kieren, tegenovergestelde gedachten naar voren. Zo werd de zomerse, in mild licht badende zee verstoord door het irritante geronk van een reclamevliegtuigje. Kortom: het lukte me niet een boedelscheiding te maken tussen positieve en negatieve gedachten. En laten we eerlijk zijn: is er ook werkelijk een verschil te maken tussen goed en kwaad? Tussen mooi en lelijk? Alleen cabaretiers lukt zoiets, of types als Geert Wilders.

Zo kwam het dat de zaadjes dagenlang lagen te wachten. Ten einde raad stelde ik een deadline vast. In het eerstvolgende weekend, op zaterdag, zou het besluit over positief en negatief gaan vallen. Dat is het beste: als je zelf geen keuze kunt maken, laat het leven dat dan doen.

Zo gezegd, zo gedaan.

De zaterdag brak aan. Die dag fietste ik van Haarlem naar Amsterdam en forceerde mezelf vóór aankomst, bij het bord van de bebouwde kom, een beslissing te nemen. Vrij snel, ongeveer op de helft van het tochtje, onder het viaduct van de A9, presenteerde zich een potentiële, positieve kandidaat. Tegen het talud van de snelweg groeide een plukje klaprozen naast een bloeiende vlier. Een prachtig stilleven, zeker binnen de context van de rokende snelweg en de dalende vliegtuigen naar Schiphol. Maar mijn enthousiasme vloeide weg … een te kitscherig beeld … zoiets als het zigeunermeisje met een traan op haar wang …

Op de pedalen!

In Halfweg reed ik intuïtief het Handelspark Halfweg in, een industrieterrein ingeklemd tussen de snelweg en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Geen mens te bekennen, zo in het weekend. Een ongezelliger plek is bijna niet denkbaar … goede kandidaat voor een negatieve gedachte! Trouwens: fascinerend welke bedrijven er zijn gevestigd … sleep- en takeldienst Vrolijk … H. Krott, sportprijzen, medailles en bekers … Bosman, Delfts Blue Giftware …

Ik reed door in de richting van de Ringvaart en sloeg een hoek om. Vanuit het niets snelde er iets op me af … een elektrisch zoemende modelauto … op een meter of vijftig afstand stond de eigenaar, met een zwart bedieningspaneel in de handen.
‘Sorry!’ riep hij verontschuldigend.
‘Geeft niet!’
Ik stapte af en liep naar hem toe, fiets aan de hand. ‘Mooi ding is dat!’ zei ik, met geveinsd enthousiasme. Ondertussen inspecteerde ik het model. Vier reusachtige wielen met een kleine cabine bovenop.
Dat is een monstertruck!’ zei hij triomfantelijk.
Ik schatte de man in. Een jaar of veertig. Beetje haveloos. Klein van stuk, al een aardig buikje. Kaal hoofd, snor en slordige ringbaard. Zwart T-shirt met het woord crew erop, afgezakte spijkerbroek, versleten sportschoenen. De sigaret in zijn mondhoek brandde niet.
‘Echt een superding!’ vervolgde hij. ‘Radiografisch bestuurd … elektrisch aangedreven … weet je hoe hard hij kan?’
‘Vijftig?’ Naar mijn gevoel schatte ik te hoog in.
‘Nee … tachtig!’ Ter illustratie liet hij de truck een moment hysterisch loeien.
‘Wow!’ hoorde ik mezelf zeggen. Wat had ik graag een foto van het tafereel genomen: de man op het uitgestorven industrieterrein, de monstertruck aan zijn voeten en de Ringvaart als achtergronddecor!
‘Mijn vrouw vindt het niets …’
‘Iedereen zijn eigen hobby!’ zei ik, in een poging hem te ondersteunen.
‘Daar zit ze …’ Hij wees naar de oever, waar een vrouw op een klapstoeltje zat. Voorovergebogen tuurde ze naar de twee hengels die met hun toppen in het water lagen. ‘Ik rijd met mijn truck … en zij vist …’ Hij knipoogde. ‘En nu opgelet, dan zal ik je iets laten zien … deze truck stuurt perfect … vierwielaangedreven … door die megawielen kan hij alles … zoals … bijvoorbeeld … naar mijn vrouw rijden!’
Zonder moeite nam de truck op de hoge stoeprand. Ook het hobbelige gras was een fluitje van een cent. Op een meter of tien van haar af, zette hij de truck stil.
Ze keek op.
‘Over een kwartiertje is de koffie klaar!’ schreeuwde hij.
Ze lachte en zwaaide.
‘Ja … dat is mijn vrouw!’ zei hij met onverholen trots.

We babbelden nog wat en namen afscheid.

Het besluit was gevallen! Ik koos voor de man en zijn liefde voor monstertruck en vrouw. Helaas wilde een geschikte negatieve gedachte niet ontstaan. Maar als de nood het hoogst is … de redding kwam van B., die me een SMS stuurde. Hij had op het treinstation een vieze cappuccino gekocht en zat in een coupé tegenover een man die zijn nagels knipte …

De volgende dag, zondagavond laat, zette ik dan eindelijk het experiment in. Ik assembleerde de twee kweekbakjes en scheurde het eerste zakje met zaden open … gek … geen sterrenkers, maar linzen. Blijkbaar had ik in het tuincentrum niet goed op de verpakking gekeken. Maar niet getreurd, dacht ik, dan maar linzen, wat maakt het ook uit … water erbij … en in opperste concentratie bestookte ik het ene bakje met vies cappuccinoschuim, gelardeerd met afgeknipte nagels. Het andere bakje ontving de liefdevolle blik van de man.

De volgende dagen herhaalde ik mijn gedachte-experiment tientallen keren, niet alleen zittend tegenover de kweekbakjes, maar ook op afstand. Inmiddels verschenen de eerste wortel- en stengeltopjes. Opvallend was dat de beelden die ik uitzond gaandeweg in intensiteit groeiden. In de cappuccino dreven nu ook teennagels en de man begon er steeds jonger en sterker uit te zien.

Vier dagen na de start van het experiment sloeg ik de ochtendkrant open. De EHEC-affaire. Niet de komkommers waren de schuldigen, noch de tomaten. De spruitgroenten hadden het gedaan. Taugé. Rode bieten. En, alsof de duvel ermee speelde: linzen. De magie van het experiment smolt onder me weg. EHEC legde een grauwsluier over beide kweekbakjes.

Een week na het begin van de proef waren de linzen nog maar matig ontwikkeld, veel minder dan de fabrikant in de handleiding beloofde. En, belangrijkste punt: er was geen verschil tussen de bakjes. Toch was er, weliswaar op ander gebied, wel iets veranderd. Het beeld van de teennagels in het koffieschuim was verdwenen, ook de monstertruck was nergens meer te bekennen. De Ringvaart was uitgegroeid tot een brede, meanderende, kraakheldere rivier, met weelderige bomen op de oevers. Vissen sprongen uit het water omhoog, vogels scheerden over het oppervlak. Het heuvelachtige landschap aan de overkant baadde in gloeiend avondrood. De vrouw kwam aanlopen. Ze pakte haar man bij de hand en leidde hem binnen in een ommuurde tuin. ‘Kijk!’ zei ze tegen hem. ‘Wat staan onze groenten er mooi bij!’

Als Pasen na Pinksteren valt

Hoopvol gingen we erheen, naar de woonboulevard in Beverwijk. Maar eenmaal op de brede weg door het industriegebied, wisten we het: dit gaat niets opleveren. Geen nieuwe bank. Niet bij Sanders Meubelstad, niet bij Lederland of Piet Klerkx Woonexpress, noch bij Stoutenbeek Wooncentrum, of bij Gaaf Woonoutlet en Supermeubel.

Tegen beter weten in betreden we het eerste pand. Er klinkt muziek. BLØF:

Alles is liefde,
voor wie nog durft te dromen,
voor wie stilletjes verlangt,
voor hem, voor haar, voor mij …

Middenin de showroom, ingebouwd in de vloer, pronkt een forse vijver. Traagzwemmende, sierlijke koikarpers. Bijna zou je de collectie bankstellen vergeten. De verkopers, zo te zien twee studenten met een bijbaantje, ogen ongeïnteresseerd. Ze kijken liever naar het muziekfilmpje op hun iPad. Alleen als we weggaan, groeten ze. Zo, die zijn opgehuppeld, zie je ze denken.

Op naar het volgende pand. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Ook hier weer een hallucinerende collectie meubilair. In het doolhof van ruimtes, hoeken en nissen is geen mens te bekennen. Uit het systeemplafond lekt een zangstem die zich als een bloedzuiger aan me vastklampt … Glenn Miller:

Will this be moon love,
nothing but moon love?
Will you be gone when the dawn comes stealing through?

Opgejaagd door de melodie doorkruisen we in hoog tempo de zalen. Je loopt wat af op zo’n meubelboulevard, snel toch al een paar kilometer! Misschien is dat wel het concept: laat de klanten lopen tot ze niet meer kunnen. Observeer het moment waarop ze, murwgebeukt, capituleren. Bied dan de koffie aan, om het laatste verzet te breken. Teken vervolgens de contracten.

Daarom dit advies: blijf altijd in beweging op meubelboulevards. Ga nooit zitten!

Onderweg naar de volgende woonreus pruttelt Glenn Miller nog na. Waaraan doet die melodie me toch denken? Ik wrik wat aan de noten, waardoor een ander melodielijntje ontstaat … in een schok dringt het tot me door … een fragment uit de Achtste symfonie van Gustav Mahler! Om precies te zijn: uit het tweede deel waar de bariton pathetisch zingt:

Ewiger Wonnebrand,
glühendes Liebesband,
siedender Schmerz der Brust,
schäumende Gotteslust,
Pfeile, durchdringet mich,
Lanzen, bezwinget mich …

Zo zie je maar, het kan verkeren in het leven. Ineens zit ik weer in het Amsterdamse Concertgebouw, tijdens die gedenkwaardige uitvoering van de Achtste, alsof het weer 6 maart 2011 is. Wat een uitvoering! Jarenlang liep ik in een boog om dit monstruoos grote werk heen … nee, zo hoor ik mezelf nog verdedigen … die Achtste … teveel pathos, over de rand … een hysterisch, sentimenteel werk … al die krijsende stemmen! Maar ik liet me verleiden om te gaan luisteren.

Al weken van tevoren spookte de muziek door me heen. Keer op keer beluisterde ik de cd, wat alleen maar frustreerde, want dit werk, dat zich begeeft tussen maximaal hard en maximaal zacht, is eigenlijk niet te registreren. Onmogelijk is het de bijna vierhonderd musici vast te leggen op zo’n armetierig schijfje. En dan die tekst, waarvoor we in de eenentwintigste eeuw niet meer gebouwd lijken te zijn … in het eerste deel die pathetische Pinksterhymne, een oproep om de geest neer te laten dalen, in het tweede deel die woordenbrij uit Goethe’s Faust. Ik voelde me als een bergbeklimmer, nerveus voor de tocht. Ook in de toiletten, in dat kwartiertje voor het begin, voelde de sfeer lichtelijk gespannen aan. De handendrogers loeiden onrustig en de mannen wilden allemaal nog hun laatste druppels kwijt vóór de Grote Reis (zonder pauze).

Het podium was volledig gevuld, met het extra grote orkest, de drie gemengde koren, de twee jongenskoren, de drie sopranen, twee alten, tenor, bariton en bas … daar was Mariss Jansons, de dirigent. Met een enkel gebaar zette hij de inleidende dreun van het orgel in werking. De eerste klanklawine vulde de Grote Zaal, die ineens te klein leek. Het koor loeide: Veni Creator Spiritus … Kom Schepper, Heilige Geest. Meer kun je als mensheid, zonder elektronische versterking, niet bereiken.

Aan het begin van het tweede, laatste deel is de euforie over de neergedaalde geest voorbij. Stiller dan stil begint de muziek, die door de aarde lijkt te zakken, door een nulpunt heen, om in een moerassig schimmenrijk te belanden. Stap voor stap gaat het daarna weer omhoog tot aan die aangrijpende, de keel afsnoerende slotakkoorden, die echo’s van de eeuwigheid. Faust, de rusteloze zoeker, die zijn ziel aan de duivel verkocht, wordt opgenomen in iets wat op de hemel lijkt, bijgestaan door ‘het eeuwig-vrouwelijke’ …

Alles Vergängliche
ist nur ein Gleichnis.
Das Unzulängliche,
hier wird’s Ereignis.
Das Unbeschreibliche,
hier ist’s getan.
Das Ewig-Weibliche
zieht uns hinan …

Dát is het magische van muziek. Ze klinkt in het moment en dooft uit, maar is dan niet voorbij. Juist na afloop begint die onvoorspelbare alchemie. Als ik terugdenk aan de uitvoering van die Achtste, dan is het niet het ongehoord extreme wat zich opdringt. Niet de decibellen. Niet de honderden uitvoerenden. Het is vooral de pauze tussen de twee delen, die me het meest is bijgebleven. Normaal wordt er dan gehoest, geschuifeld, kort gepraat, omdat de mensen willen uitademen. Maar nu was het stil, intens stil. Een bijna meditatief moment. Hoe krijgt Mahler dat voor elkaar? Ik gok op de volgende verklaring. In het jaarverloop valt Pinksteren na Pasen. Maar Mahler koos voor de omgekeerde volgorde, voor een bijna heidense omdraaiing. In het eerste deel laat hij de Geest neerdalen. Het is Pinksteren. Dan volgt, aan het begin van het tweede deel, dat stille, geheimzinnige fragment. Zacht pizzicato. Een minieme bekkenslag. IJle klanken van de blazers. Het Golgotha-moment van de symfonie. Muzikale Goede Vrijdag. Daarna laat Mahler je innerlijk meegaan met de geest van Faust, omhoog, richting verlossing. Het is Pasen. Eerst daalt de Heilige Geest neer om daarna op te stijgen, maar in een doorleefde, menselijke vorm. Een geniale vondst van die meester van de metamorfose.

En dat allemaal door Glenn Miller & Beverwijk.

De laatste meubeltoonzaal. Ook daar weer muziek. Ondefinieerbare klanken. Saxofoon en trompet op een bedje van melige synthesizerklanken. Direct zetten we het tempo er weer goed in. Onderweg zonder ik me even af in een schemerige kamer, vol met voluptueuze bankstellen. Op één ervan zit een echtpaar. De sfeer is geïrriteerd, dat zie je zo. Ze kibbelen. De vrouw mekkert over de kleur van de bekleding. Ze wil zwart leer en niet bruin, want dat past beter bij de gordijnen. De man lijkt haar niet te horen en vouwt een zelfgetekende plattegrond van de huiskamer open: ‘Luister toch eens naar me … die bank past niet onder de vensterbank … ’ Hij zegt het zacht en voorzichtig, er hangt immers een escalatie in de lucht. Zijn vrouw zucht diep. Daarna zwijgen en staren ze lange minuten. Dan, ineens, uit het niets, staat de vrouw op en trekt hem uit de bank omhoog. Ze geeft hem een zoen en lacht: ‘Kom, we gaan … lekker naar huis!’

Zo zie je maar: ook op de woonboulevard kan zich de Achtste van Mahler voltrekken. Met de Geest voor ogen, dat Ideale Bankstel, gingen ze erheen. Daar wachtte een moeras, en ze zwegen. Maar de Geest kwam terug, gemetamorfoseerd. Ze kochten de bank niet en verlieten de Meubelreus, hand in hand.

(Klik hier voor het verhaal over Mahler in Leiden)

De zuivere lucht van Swiss Sense

Onder de rook van Heemstede en Hoofddorp, aan de rand van de Haarlemmermeerpolder, ligt een dorpje met een wonderlijke naam: Cruquius. Terwijl ik de Gamma van de woonboulevard Cruquius Plaza verlaat, overdenk ik die exotisch klinkende naam. Waar zou die vandaan komen? Ondertussen valt mijn oog op een winkelpand: Swiss Sense, boxsprings & matrassen. Wie kent deze naam tegenwoordig niet? Met een gigantische publiciteitscampagne probeert deze firma de beddenmarkt te veroveren, geholpen door het vertrouwenwekkende logo met het Zwitserse kruis. Dat laatste is overigens vreemd, want het is een Nederlands bedrijf en de bedden zullen waarschijnlijk in lage lonenlanden gemaakt worden. Maar ja, Zwitserland geeft een gevoel van veiligheid en degelijkheid, en dat is wat je wilt, met je bed (N.B.: inmiddels is het witte kruis stilletjes uit het logo verdwenen).

Ik pak de kans en loop naar binnen. Ondanks de zaterdag ben ik de enige. Heerlijk, de aanblik van de weelderige matrassen, de weldadige dekbedden … iets ongewoons trekt mijn aandacht … in een plexiglazen vitrine ligt een onduidelijk apparaatje. Ik buig naar voren … nee … de vorm van het ding verraadt niets over de functie. Het liefst zou ik er een foto van maken, maar de verkoopster komt eraan. Een vriendelijke vrouw. ‘Kan ik u helpen?’
‘Ja … wat is dat voor iets?’ vraag ik, wijzend naar het ufootje.
‘Een luchtfilteraar … nieuw kost het 870 euro, maar als u al een bed heeft, en het wil laten inbouwen, kost het 600 euro … in de meeste nieuwe bedden zit het geïntegreerd, dan kost het slechts 300 euro!’
‘Maar hoe wérkt het?’
Ze wenkt me. ‘Kom maar mee naar boven!’
Nóg meer bedden. Bij één ervan stopt ze, pakt de afstandsbediening en dirigeert het voeteneind omhoog. ‘De Swiss Sense Life reinigt de lucht in de slaapkamer!’ herhaalt ze.
Ze gaat op de knieën zitten. Reflexmatig imiteer ik haar. Gezamenlijk kijken we naar het chassis van het bed.
‘Daar!’ Ze wijst naar het apparaatje, dat zit vastgeschroefd aan de onderkant van de bodem.
Het blijft doodstil, op die eerste verdieping, en de sfeer krijgt iets sacraals, nu we beiden zo op de knieën zitten. Dan hoor ik een zoemtoon. ‘Het maakt geluid!’
‘Ja … ja … maar alleen overdag … het wordt voorgeprogrammeerd … bijvoorbeeld van 10 tot 6 uur … als u aan het werk bent!’
Weer vraag ik hoe het functioneert.
‘Het zuivert de lucht!’ herhaalt ze voor de derde keer.
Ze weet het niet.
We staan op. Het voeteneind daalt weer neer. De mystieke sfeer is verdwenen. We zijn weer gewoon in een filiaal van Swiss Sense, in Cruquius … ja … waar zou die naam toch vandaan komen?
‘Is de werking van het apparaat getest?’ vraag ik, terwijl we de trap aflopen.
‘Het is al heel lang in de handel … jaren geleden heeft mijn zwager het al uit Amerika meegenomen!’
Ik voel dat dit verkoperspraat is. ‘Zijn er ook testrapporten?’
‘Jazeker! Het hoofdkantoor stuurt ze binnen een paar dagen op!’
We staan stil voor het plexiglas.
‘Dus het werkt tegen allergieën?’
‘Ja, tegen allergieën.’
‘En tegen huisstofmijt?’
‘Ook tegen huisstofmijt.’
‘En schimmels?’ probeer ik nog. ‘Bacteriën?’
‘Zeker!’
‘Pollen?’
‘Ja, tegen alles was klein is!’

Met een folder in de hand verlaat ik het pand en drink wat in de nabijgelegen vestiging van La Place. Ik spel de tekst. Ronkende resultaten vliegen om mijn oren. ‘Ontwikkeld en gepatenteerd door de NASA heeft Swiss Sense kans gezien deze unieke technologie te verkrijgen voor de consumentenmarkt.’ Het bedrijf richt zich niet alleen op de bedden, maar ook op het klimaat eromheen: ‘Ruim 99% van o.a. het huisstofmijt en andere luchtweggerelateerde allergieën die door bacteriën en micro-organismen worden veroorzaakt, worden gedood.’ Als ik het werkingsmechanisme van de ‘slaapkamerrevolutie’ lees, begrijp ik de verkoopster beter. Ik zou het ook niet uit kunnen leggen: ‘Swiss Sense Life werkt naar de kracht van een RCI-gel waarbij RCI staat voor Radiant Catalytic Ionization.’ De zuivering is ‘een nabootsing van het proces dat in de natuur plaatsvindt.’ Maar welk proces dan wel? Onder het kopje ‘oxidatie’ staat pure poëzie: ‘In reactie van het UV-licht met een viertal edelmetalen ontstaan er oxidanten die de ruimte in worden gestuurd. De oxidanten komen in contact met bacteriën of bijvoorbeeld huisstofmijt en zullen samen oxideren tot koolstofdioxide en water’. Het duizelt me, daar in La Place. Dit is pure magie!

Inderdaad: drie dagen na mijn aanvraag krijg ik via mail de onderzoeksrapporten toegestuurd. Grotendeels dezelfde informatie als uit de folder. Maar er staat ook iets nieuws in. Swiss Sense Life is ‘onderzocht en effectief bevonden’ door een drietal universiteiten in Amerika, en TNO. Er staan zelfs namen van onderzoekers bij. Met wat eenvoudig zoekwerk vind ik het e-mailadres van één van de onderzoekers, Sergey Grinshpun van de University of Cincinnati. Ik stel hem wat vragen over de Swiss Sense Life. Zijn antwoord bevreemdt me: ‘I’ve never evaluated any technology with any matrasses.’ Wel mailt hij me een onderzoek naar een vergelijkbaar apparaatje. Veelbelovende resultaten, maar de claim van ‘ruim 99%’ haal ik er niet uit. Voor de zekerheid nog even overlegd met de onderzoeker van TNO, Jacques Kastelijn, waarnaar Swiss Sense refereert. Zelfde verhaal.

Dan maar contact gelegd met het bedrijf zelf. Vrij snel beland ik in de hoogste regionen, bij een senior manager business affairs. Een vriendelijke man, maar hij weet niet meer te vertellen en verwijst naar de importeur. Terloops verneem ik dat Swiss Sense ook de Duitse markt wil gaan veroveren, en nóg iets: ‘De Duitsers zijn vrij conservatief en hechten waarde aan keuringen’. Daarom wordt de Swiss Sense Life voor de Duitse markt opnieuw getest, en wel door het eerbiedwaardige TÜV-instituut. Wonderlijk, denk ik: drie Amerikaanse universiteiten zouden onderzoek hebben gedaan, en ook nog eens TNO en de NASA. En dan nieuw onderzoek gaan doen? Later zie ik trouwens dat onderaan het onderzoeksrapport ook het logo van het TÜV-instituut staat. Kortom: een moerassig geheel, die Swiss Sense Life.

Tot op heden niets van de importeur gehoord. Wel kan ik iets anders melden: de oorsprong van de naam Cruquius. Mooi verhaal! Het dorp is vernoemd naar Nicolaus Cruquius (1678-1754), eigenlijk Nicolaas Kruik (het latiniseren van namen was in die tijd niet ongebruikelijk). Hij maakte plannen voor de drooglegging van de Haarlemmermeer, die uiteindelijk pas in 1852 plaatsvond. Niet alleen was hij een visionair, maar ook een duizendpoot. Hij werkte als landmeter, waterbouwkundig ingenieur, sterrenkundige, meteoroloog, cartograaf. Kruik was geobsedeerd door de kracht van het getal. Meten betekende voor hem weten. Het verhaal gaat dat hij zelfs zijn eigen urineproductie bijhield! Het voert wat ver, ik weet het, maar ik kan niet nalaten Cruquius te koppelen aan Swiss Sense. De exactheid van Kruik versus de ondoorgrondelijke testresultaten van de beddenfabrikant. En, over getallen gesproken: hoe zit het eigenlijk met dat procentje micro-organismen dat de luchtfilteraar niet weet weg te vangen? Daar zouden wel eens taaie rakkers tussen kunnen zitten! Mijn advies is simpel en goedkoop: doe gewoon het slaapkamerraam open, pak stofdoek of natte dweil. Werkt waarschijnlijk net zo goed!